Ringo Flingo heette het spel waar Peter Merekamp verzot op was. Je had Ringo Flingo Rood, Ringo Flingo Blauw en Ringo Flingo Groen. Peter speelde ze alle drie, beweerde grootmeester te zijn in Blauw en ongeslagen te zijn in Groen.
‘Concentreer je, Peter’ mompelde hij bij zichzelf, uitkijkend over de treurige, betonnen buitenwijk. Met veel moeite had hij zijn huurwoning bovenin de hoogste flat van Gillekeswijk bemachtigd, van chantage en omkoping tot prostitutie, moord en zelfs kannibalisme. Eindelijk was zijn droom werkelijkheid geworden en mocht hij zich bewoner noemen van Groenenborch 1, verdieping 23.
‘Ik kan me optimaal concentreren als de wind langs de gevel van een hoge galerijflat giert’ beweerde hij altijd op de geduchte Ringo Flingo wedstrijden.
‘En de mensen in Groenenborch 2, mijn overburen, zijn sukkels.’
Ondanks deze uitspraak had hij een telescoop staan waarmee hij ‘s avonds systematisch de ramen van het tegenoverliggende flatgebouw afzocht, hopend op een kier in de gordijnen. Schaamte kende de man allang niet meer, zijn vrouw en kinderen waren jaren geleden gevlucht. Desondanks deed hij vrolijk alsof ze er nog waren. Hij had poppen gemaakt die sprekend op hen leken van oude lappen stof. Iedere ochtend zette hij ontbijt voor ze neer en sprak tegen ze, luid vloekend, vol verwijten, soms snikkend en vol overgave smekend. De rest van zijn tijd spendeerde hij geheel aan Ringo Flingo.
“Ringo Flingo Rood vandaag” zei Peter luid, op een dinsdagochtend. Hij was met een vreemd gevoel in zijn teelballen wakker geworden, alsof een insect hier miljoenen eitjes in had gelegd, die nu allemaal tegelijk uit kwamen.
Het rode spel stond klaar op zijn tafel, korstig en plakkerig.
“Als ik me concentreer, kan ik het record van Thomas de la Suyere verbreken” siste hij tegen de pop die zijn dochter moest voorstellen en onderuitgezakt tegen zijn buffetkast leunde.
‘Elientje’ irriteerde hem direct.
“Melk?! Jij hebt al dagen achter elkaar mijn melk gedronken. Vuile parasiet! Drink je eigen schijt maar!”
En weer was Peter afgeleid van het spel; de dag ontaardde, zoals zoveel andere, in een uitzinnige naakte dans door het huis totdat zijn knieën het begaven en hij neerstortte in een hoek van de kamer.
Woensdag had hij meer geluk. Kauwend op een boterham met slechts drie dagen schimmel begon hij aan Ringo Flingo Blauw.
Als Hector Jungmans, de uitvinder van het spel, Peter zo bezig had zien gaan met zijn geliefde uitvinding, had hij zeker zijn bekende bruine tanden bloot gelachen en een sigaar opgestoken. Peter ging volledig op in het spel: puffend en hijgend legde hij kaarten, gooide dobbelstenen, spande lijnen en bouwde constructies met de speciale Ringo Flingo Bouwblokken. Het was een zeer ingewikkeld spel dat mensen naar binnen zoog, in een soort psychose – ‘Hector’s Wereld’ noemden ze dit gevoel zelf, liefkozend.
Ze zonderden zich totaal af van de buitenwereld en verbraken alle sociale contacten buiten Ringo-Flingeurs om; precies zoals Hector Jungmans bedoeld had.
Treurig multifunctioneel centrum De Hazelaar, woensdagmiddag. Vijf tafels in het muffe Gele Zaaltje, waar normaal de toneeluitvoeringen van basisschool het Puffertje werden gegeven temidden van pindakaas walm, depressieve leraren en Petra, de moddervette kantinejuf.
Vandaag zaten er meerdere mannen van middelbare leeftijd rondom de tafels, met opgezwollen, kloppende slapen, bloeddoorlopen ogen en zweet op het voorhoofd. Peter was een van deze mannen.
‘Verdomme, je mag de Flexgraaf niet inzetten deze beurt! Amateur! Hoe durf je naar een wedstrijd te komen als je de spelregels niet kent!’
Peter sleurde zijn tegenstander, Boris, naar het Wurgkamertje waar ze elkaars tanden braken, hun vuisten blauw sloegen en elkaars haren uittrokken.
‘Boris Gruwovski is gedekwalificeerd’ riep een metalige stem. Niemand wist waar deze stem vandaan kwam. God, het zou een collectief waanbeeld kunnen zijn. Maar: wat de stem zei, was waarheid.
De overgebleven mannen ploeterden door de potjes Ringo Flingo alsof het een dodenmars was, soms huilend, soms schreeuwend, meestal in stille frustratie en doodsangst.
Tussen de rondes waren pauzes, waarin de mannen zich misdroegen naar de vrijwilligers van het multifunctionele centrum.
Men gooide met propjes, stukjes kauwgom en stoelen naar elkaar maar vooral naar Piertje, een van de trouwe conciërges, die huilend achter een kast probeerde te schuilen, maar telkens geraakt werd.
‘Piertje! Piertje! Piertje!’ schreeuwden de mannen in koor, terwijl ze het gebouw in brand probeerden te steken.
Een lichte trilling in de aarde zwol aan en daar verscheen Petra, de moddervette kantineuitbaatster.
Als betrapte kleine kinderen stoven de mannen terug naar hun tafels; Petra keek afkeurend de kamer rond, liep vervolgens naar de gebutste Piertje en sleurde hem het fustenhok in. Een half uur lang hoorden de mannen ijselijke geluiden vanuit dat hok komen, tot Petra alleen tevoorschijn kwam en taart begon te eten. Piertje werd na die dag nooit meer gezien.
De dag vorderde. Tijdens de derde pot zag Peter een mogelijke overwinning gloren. Na twee Schooierstaps en Bulkredes, een Metroflamboer en vijf Flikkerschalks stond hij op een mooi puntenaantal van 30 3/4, hoger dan hij normaal na drie potten stond. Het was de vierde, beslissende pot toen zijn moed hem in de schoenen zonk: hij moest het opnemen tegen Erwin Zalfmans.
Erwin was een slungel, slechts 21 jaar oud. Zijn voorkomen was zo fragiel, bijna doorzichtig week en knokig, dat iedereen hem aanzag voor een zwakkeling. Integendeel. Zijn reflexen waren beangstigend snel, zijn inzicht bijna helderziend. Hij staarde vaak met open mond naar het bord, waarbij meestal een sliert kwijl vanaf zijn lippen droop. De apathie was schijn: altijd speelde hij rigoureus, tactisch en berekend. Hij was als een bulldozer, hoe zwak hij ook leek, en ook hij zette vaak lichamelijk geweld in als het spel de ruimte bood. Erwin gebruikte altijd zijn vlakke handen, in de vorm van vernietigende bitch-slaps die zo gevreesd waren dat iedereen een duel met hem vermeed. Op wedstrijden waar hij speelde was altijd wel een nieuweling, die na een van zijn klappen huilend het pand verliet.
De derde pot. Peter zat tegenover Erwin met trillende vingers en druipend voorhoofd; al na twee beurten stond hij op een achterstand die hij enkel door een wonder zou kunnen inhalen. Hij zag zijn appartement voor zich, zijn perfecte oefenruimte. Hij dacht aan de talloze uren die hij in het spel had gestoken, de oefenpotjes, de poppen, de moorden die hij had moeten plegen om aan dat huis te komen. Zo kon het niet langer. Hij mocht niet worden vernederd door Erwin, hij, de Grote Peter Merekamp, Eeuwige Kampioen van het Ringo Flingo spel!
Schreeuwend sprong hij op, greep de tafel en trok deze inclusief speelbord met een ruk omhoog. De kaarten, dobbelstenen, alles zweefde een moment. Nadat alles op de grond was gekletterd en Peter nahijgde, viel een doodse stilte. Zelfs Petra stopte met kauwen op de taart.
‘Peter is voor het leven gediskwalificeerd’ luidde de metalige stem.
Zijn lichaam werd de volgende ochtend gevonden onder de flat Groenenborch.