Jan van Tierelaar, een onprettige docent. Hij liet zijn studenten altijd in keurige rijen leuzen scanderen, over de glorieuze toekomst van hun natie, over hamstergezwellen en Griekse marmelade recepten. “Kleed jezelf in Hemd-Bruin, en Jan geeft jou een pluim” zei hij dan, dronken, terugdenkend aan de oorlogsmisdaden van zijn overgrootvader. Hij liep altijd zeer opgetogen door de bruin-bakstenen gangen van het schoolgebouw op zijn glimmende laarzen, zonder op arme brugklassers te letten – die beukte hij het liefste hardhandig opzij. Zesdeklassers had hij een nog grotere hekel aan; die sloeg hij met een zweep, gemaakt van het leer en haar van scholieren.
Ja, het was eigenaardig: de school liet dit alles vreemd genoeg toe. Wellicht omdat zijn familieleden alle rollen in de school vervulden – alle docenten, conciërges, directeur, zelfs de schoonmakers waren Tierelaars. Of, wellicht, omdat de school in het gehucht Groenschompstra stond, met slechts drie inwoners: de familie Harrema, bestaande uit een blinde man, zijn blinde kat en zijn dove en tevens krankzinnige vrouw. Deze familie woonde in het dijkhuisje, op een steenworp afstand van de school, maar niemand wist of de familie Harrema eigenlijk nog leefde. Afijn, de scholieren moesten uit naastgelegen dorpen komen op fietsen, brommers, in bussen of zelfs trekkers. In de pauzes konden ze niks anders dan op het winderige erf voor de school hangen, sigaretten roken, vogels uitschelden en wegrennen voor de zweep van Jan van Tierelaar – de knal van die zweep kwam immers altijd als je het het minste verwachtte.
Ach, de Tierelaars. Ze leken op elkaar, ze stonken allemaal naar obsure Duitse kruidenbittertjes en hadden dezelfde vreemd moordzuchtige gelaatstrek – het Tierelaar Trekje zoals de familie dit zelf liefkozend noemde, het Teken van de Duivel volgens de lokale gelovigen, of de Stinkende Rotkop van de Dorpsgek zoals de andere dorpsgenoten hen kenden.
“De gemiddelde Tierelaar pleegt vier moorden, mist drie tanden, ontvoert twee kinderen en heeft één gruwelijk geheim in de kelder” zei men altijd, elkaar erotisch aankijkend in het café van naastgelegen dorp Modderkuil-Mestbaal, nootjes knabbelend uit een notenkoker. “Die school is een dekmantel, ik weet het zeker” zei Guus de Bravelaere dan, wijzend naar de toren van die vervloekte school, grauw afstekend aan de horizon. “Ze broeden een of ander kwaadaardig leger, om de wereld onder te dompelen in zwakzinnigheid en Duitse eetgewoontes!”
Guus de Bravelaere, zelf gehuwd met de achternicht van een Tierelaar, was dapper. Hij was de enige die ooit publiekelijk iets over de school zei. Hij was tevens onvruchtbaar. De andere bewoners van Modderkuil-Mestbaal vreesden voor hun eigen kinderen, die dagelijks in bruin hemd, in strakke lijnen acrobatentrucs moesten doen voor de Tierelaars.
De hoogmoed van deze school ging zelfs zo ver dat ze een eigen taal hadden bedacht die de kinderen vloeiend moesten leren spreken, Tierelantijns, waardoor sommigen nauwelijks Nederlands meer spraken en vervreemdden van hun ouders.
“Doofsmurrie algsap vlierkoek gedrochtspelt in melkschrompel” zei kleine Pieter bijvoorbeeld op een mistige dinsdagochtend, tegenover zijn huilende ouders.
“Wij verstaan u niet, oh ons klein koter, wat hebben de duivelbroeders gedaan?! Waarom?!”
Het was de dag die men allen de “Rattendag” zou noemen waarop men bevrijd werd van die akelige familie en school. Een groep van vijfhonderd ouders arriveerde op een vrijdagmiddag, tijdens het Appèl. De ouders wachtten tot hun kinderen het Tierelaar lied hadden gezongen, de Tierelaar ede hadden afgelegd en de Kwade Incantaties allen waren gescandeerd, alvorens met toortsen, fakkels, vlammen en brandbommen de school te betreden. De kinderen werden naar buiten gestuurd en moesten op een harde dropstaaf van Rienema Dropfabricaten zuigen. Vervolgens werden de ramen dichtgetimmerd, de hele school besmeurd met teer en pek. De Tierelaars zaten als een rat in de val, vandaar de naam, en verzamelden zich in de toren. Woedend staken de ouders de school vervolgens in brand, maar niet voordat de familie Tierelaar hun laatste truc had uitgevoerd. De toren van de school klapte open en onthulde een reusachtige luchtballon, waaraan een luxueus uitgedoste cabine hing – een cabine vol eikenhouten tafels vol gouden schalen met oesters en kaviaar, kristal, gekoelde champagne en een paar scholieren als bediendes. Het schip steeg langzaam op, de Tierelaars zwaaiden eensgezind naar de ouders, met brede, demonische grijns. Klassieke, nostalgische muziek klonk uit luidsprekers onder het schip – alsof het vertrek emotioneel en droevig was – een laatste belediging richting de woeste ouders, die schuimbekkend zochten naar lange afstand wapens. Het enige wat ze konden vinden waren echter hondendrollen en dode ratten, waarvan er altijd duizenden te vinden waren rondom de school.
De zon ging inmiddels onder en het rode licht weerspiegelde op de cabine van staal, brons, messing, goud en kristallen glas – de Tierelaars waren inmiddels aan een orgie begonnen, die het hele schip deed deinzen. De ouders gingen naar huis met hun kinderen en richtten een eigen school op in de schuur van Gekke Klaas, die helemaal geen schuur nodig had, omdat hij krankjorum was. Zo eindigde Rattendag, en zo ging de familie van Tierelaar een nieuw avontuur tegemoet.
‘Dus zo zijn wij in Argentinië beland papa?’
‘Exact’ zei Jan van Tierelaar, en kuste zijn zoon een goede nacht.
—
Volg ons op YouTube: OMROEP B
—