‘Laat Sjoerd de Nijvere absoluut niet los’ was het dringende advies aan het bestuur van inrichting Het Lepeltje in Klazienaveen.
‘Hij zal wéér proberen om een nieuw geloof op te richten, met alle gevolgen van dien’
De directeur wuifde alles weg.
‘Sjoerd? Die kan zo weer de arbeidsmarkt op joh. Hij kan schoenen ritsen, graten draaien of aardappels pellen. Bovendien wordt er weer snoeihard bezuinigd, we moeten écht de helft laten gaan. Al die gekken moeten de straat op! Allemaal! En dan laten we echt niet de kindervreters of duivelsklonen los, maak je niet druk. Lieverds als Sjoerd, die zijn perfect voor de wereld. We komen gewoon niet rond, dus ja, wat dan he?! Dan past de wereld zich maar aan – met open armen zullen ze onze lieve knettergekkies moeten ontvangen!’
De adviseur zuchtte en klaagde, maar wist dat de directeur gelijk had. Zo geschiedde dat Sjoerd, na zijn jarenlange opname, opeens weer op straat stond. Zijn blinkende lakschoenen hadden het asfalt nog niet geraakt of er ontstond op zijn ongeschoren gezicht een brede, waanzinnige grijns. Hij wist wat dit voor hem betekende. God had hem teruggestuurd. Zijn heilige werk kon worden hervat.
Het begon allemaal met de zwervers. Binnen een maand verzamelden zich al grote groepen daklozen rondom Sjoerd. Met wijdse armgebaren vertelde hij over Amiron de Grote, het Driekoppige Wollige Zwijn en de Drie Gestaltes van Darmstadt. Amiron had hem het heilige woord gegeven in de vorm van een geit op een grasmaaier. ‘De Grote God komt en zal zijn gerechtigheid botvieren op de duivelskinderen! Eet en drink niet on-evenmin door toedracht verscholen in argwaan!’ Zijn stem bulderde over het plein. Vol bewondering keken de daklozen het schouwspel aan, een enkeling zakte door de knieën. Aan het einde van zijn toespraken glimlachte Sjoerd altijd zoet.
‘Jullie zullen een gezonde versnapering krijgen en na afloop is er een klein bedankje voor jullie deelname.’ Zijn volgelingen stonden zachtjes neuriënd, goedkeurend om hem heen.
Na een jaar werd de eerste tempel gebouwd uit solide blokken van graniet en marmer. Een geit gezeteld op een grasmaaier was het heilige middelpunt van dit alles. En hier en daar stond een beeld van Sjoerd, met zijn typische uitgemergelde gezicht en toch bolle wangen, schele ogen en met slechts drie tanden in zijn mond.
Sjoerd had een nieuwe gedaante aangenomen; hij droeg nu een linnen gewaad en liet zijn haar lang groeien. Hij wandelde door de straten als een ware profeet, legde zijn hand op een hoofd hier, zegende een blikje energy drink daar, altijd inspireerde hij – zijn Kerk zou groot en machtig worden.
Sjeun Bouerd van de Adviesraad ‘Staatsgevaarlijke Mentaal-geperverteerden’ was bezorgd. Hij had zich verzet tegen Sjoerds vrijlating, en nu zag hij in realtime hoe Sjoerd zich wederom ontwikkelde tot een messias.
Hij begon zich te mengen in de menigtes die naar Sjoerd kwamen luisteren.
‘Luister niet naar hem!’ riep hij tijdens een vurig betoog van Sjoerd, over het Achtste Gemaal van Stavoren en de Heilige Toedracht van Slootwater.
‘Hij is gek! Hij komt uit het gekkenhuis!’
Een oude dame siste tegen Sjeun. ‘Stil zijn, ik wil Sjoerd horen!’
Maar Sjeun ging gewoon door. Hij toeterde met een gashoorn en pakte een megafoon.
‘Iedereen, luister! Sjoerd is een zwendelaar, een malafide charlatan! Hij wil jullie van je geld, je waardigheid en je mentale gezondheid beroven!’
Een luid gejoel ging op. De menigte werd boos!
Het duurde niet lang voor Sjeun de eerste warme klodder spuug in zijn gezicht voelde, en vervolgens een rotte tomaat tegen zijn gezicht kreeg. De oude vrouw die tegen hem had gesist, hurkte boven haar hand en ving een verse drol op, die ze in het gezicht van Sjeun smeet.
Een storm van drollen en urine dreigde los te barsten, ware het niet dat een bulderende stem aanhief. Sjoerd.
‘Waarde gegadigde genodigden! Spaar toch deze man! Wij zien dat hij het Woord van de Geit nog niet heeft mogen ontvangen!’
Sjeun werd desondanks hardhandig weggesleept. Twee mollige agenten kwamen naar hem toe.
‘Heeft u deze bijeenkomst verstoord?’
Sjeun stotterde. ‘Sjoerd is een charlatan! Hij moet worden opgesloten!’
De agenten keken elkaar aan en knikten. Sjeun werd in de boeien geslagen.
‘Meneertje denkt even een religieuze bijeenkomst te kunnen dwarsbomen? Meneertje gaat in de cel, meneertje krijgt proces verbaal!’
Sjeun werd aangeklaagd, werd veroordeeld tot een twee jarige gevangenisstraf en werd in de diepste, donkerste kerkers gegooid.
‘Ik wist niet eens dat we zulke middeleeuwse cellen hadden’ merkte een van de cipiers verbaasd op. ‘Echt, hier groeit het mos uit de muren en hangen de ijzeren kettingen nog aan de tochtige muren! Vet cool!’
Ze maakten een selfie met de uitgemergelde Sjeun, sloegen hem een blauw oog, trokken een voortand bij hem uit en lieten hem achter.
Duisternis. Hoe kon de afwezigheid van fotonen een mens in zo’n wanhopige, uitzichtloze hel storten? Sjeun kende alleen nog maar het gedruppel van water, het gerammel van kettingen en vleermuizensoep als voedingsbron. Zo kwijnde hij langzaam weg, totdat die ene dag kwam.
Dag 478. Sjeun was net in gesprek met zijn enige vriend, een dikke vette rat die door zijn cel kroop.
‘Hallo meneer Rat, hoe gaat het met u?’ zei Sjeun.
‘Oh goed hoor!’ antwoordde Sjeun met een hoog stemmetje, terwijl de echte rat tegenover hem rondsnuffelde.
‘Hoezo? Hoezo gaat het zo goed met jou?’ vroeg Sjeun, oprecht verbaasd.
‘Ik heb een radijs en selderij gegeten!’ antwoordde Sjeun weer, met het hoge stemmetje.
‘Ik word nu toch wel een beetje boos, Rat, dat je zulke hufterige taal zomaar in mijn gezicht durft uit te spreken, en me ook nog eens belachelijk maakt omdat je ziet dat ik geen radijs of selderij heb!’
Sjeun wond zich echt op, een ader klopte bij zijn slaap.
‘Ik kan er niets aan doen, echt niet!’
‘Je liegt! Je ben weer tegen me aan het liegen! Vuil kutbeest!’
Sjeun rammelde woest met zijn kettingen, waardoor de rat schrok en wegrende.
‘Nee! Meneer Rat? Meneer Rat! Niet weggaan, niet weggaan!!’
Sjeun sloot zijn ogen en huilde. Hij was zo alleen, zo alleen… Het huilen ging echter over in zacht gelach. Hij lachte steeds harder, tot hij het uitgilde van de pret. Zijn lach echode door de duistere krochten van de gevangenis.
Een bewaker ramde geïrriteerd op de deur van zijn cel.
‘Bek houden, krankzinnige gek! Ik word helemaal gestoord van dat eindeloze gelach en gebrabbel van jou!’
Sjeun kalmeerde, maar niet vanwege de bewaker. Een helder licht straalde hem tegemoet, afkomstig van een gouden gestalte.
‘Het zou toch niet…’ mompelde Sjeun.
‘Het kan niet! Nee! Sjoerd!’
Zo geschiedde Sjeun’s eerste visioen van Sjoerd, een heilige ervaring zo intens dat de arme gevangene krachtig klaarkwam en in zijn toch al bevuilde broek poepte.
Het was een van vele visioenen die hij kreeg.
‘Sjeun, aanschouw mijn heilige heiligheid! Ik ben gekomen om je te vertellen over mijn leerwijze, die gij zult verspreiden over deze gans-goede aard!’
Sjeun huilde van blijdschap en had een lange conversatie met de gouden gestalte. Toen hij weer verdween, was Sjeun korte tijd vervuld van een warme, religieuze gloed. ‘Dit is het’ dacht hij, ‘ik ben gekozen en kan ooit hopelijk vertellen over deze magische ervaring.’
De volgende dag was Sjoerd er echter weer. En daarna weer. Sjoerd bleef maar verschijnen. Het was eerst een welkome toevlucht en afleiding in de duistere cel, maar dat begon langzaam te veranderen. Na een groot aantal visioenen begon Sjeun het namelijk een beetje irritant te vinden.
‘Sjeun! Sjeun! Het heilige licht! Kijk hier, in het heilige licht! De Geit en de Grasmaaier, het Vierde Compost van de Geelman!’
‘Nee Sjoerd, ik heb al zes visioenen gehad vandaag, laat me met rust! Je valt in herhaling en ik word er een beetje moe van. Het is oncomfortabel om zo vaak klaar te komen en in mijn broek te poepen.’
Maar Sjoerd wist van geen ophouden.
‘Sjeun, daar ben ik weer! We moeten het hebben over het Achtste Oestergezwam!’ Sjoerd liet zijn felle visioen-licht extra fel schijnen in Sjeun’s tere ogen.
‘Au!! Nee! Nee! Ik lag net te slapen, ik ben helemaal klaar met jou en je rare geloof, en zeker die ranzige geit! Bewaker, help! Sjoerd is terug!’
De bewaker, die helemaal geen gouden licht of gestalte van een heilige zag, was nog geïrriteerder dan Sjeun en zou later een burnout krijgen die zo verpletterend was, dat hij er nooit meer van zou herstellen.
Het was inmiddels dag 513 toen Sjoerd iets terugdeed voor de wanhopige Sjeun.
‘Sjeun, luister. Ik tik met deze toverstaf op je piemel en dan word je bevrijd. En dan zal jij mijn verhaal gaan vertellen, overal!’
Zo gezegd zo gedaan. Sjoerd toonde een kinderachtige toverstaf, tikte hiermee op Sjeun’s geslacht en met een luide klik gingen alle deuren in de gevangenis open.
Hij kon zo naar buiten lopen!
‘Je kunt nu nooit meer kinderen krijgen’ hoorde Sjeun vervolgens in zijn hoofd.
‘En je zult ook pijnlijk en langzaam sterven aan een agressieve teelbalkanker. Maar je bent wel vrij!’
En toen verdween Sjoerd voorgoed. Langzaam klauterde de gebroken man uit de diepste krochten van de kerkers omhoog. Het felle licht van de zon deed zeer aan Sjeun’s ogen, hoewel hij inmiddels wel wat gewend was door Sjoerd’s heilige licht. De wereld buiten was wel erg veranderd. Aan alle gebouwen hingen nu vreemde gekleurde vlaggen en overal zag hij foto’s van de nieuwe president, Hoeladee Koefkees, een man met een geitensik en een hanenkam. Hij liep naar een willekeurig persoon op straat.
‘Meneer, welk jaar is het, waar ben ik, wie ben ik en hoezo heeft u geen broek aan?’
De meneer die hij aansprak, ook met een hanenkam en inderdaad zonder broek aan, liep vlug door.
‘Mevrouw, kent u Sjoerd? De profeet?’
De mevrouw keek hem aan alsof hij net een levende ekster had uitgebraakt. Niemand kende Sjoerd nog. En niemand hielp Sjeun. Maandenlang moest hij overleven als een menselijke kakkerlak, uitgespuugd door de hele samenleving. Hij sliep op bankjes, zocht naar oude peuken op straat en at uit vuilnisbakken.
Uit verveling begon hij onzin te vertellen die hij Sjoerd had horen zeggen in de cel. Tot zijn verbazing vond iedereen het machtig interessant. Al gauw groeiden er reusachtige groepen die naar hem wilden luisteren, waardoor hij steeds luider moest praten. Het geld stroomde binnen. Uiteindelijk liet hij toch maar tempels bouwen van degelijke materialen, zodat iedereen die naar hem luisterde een beetje droog bleef.
Het was tijdens een van zijn grootste bijeenkomsten dat hij stil viel, naar de mensen keek en besefte wie hij geworden was.
In de verte begon iemand met een megafoon te schreeuwen dat hij een gek was en een charlatan. De man werd weggevoerd en gearresteerd. Precies op dat moment dacht hij het gezicht van Sjoerd te zien die hem bespottend uitlachte.
‘Sjoerd!’ kermde hij uit. De verschijning sprak hem toe.
‘Zie je nou wel wat een gek allemaal voor elkaar kan krijgen? Je geloofde me niet he?’
‘Het spijt me, Sjoerd!’
Sjoerd leek niet geïnteresseerd te zijn in verontschuldigingen, want hij verdween weer, met een laatste bulderende lach. Sjeun poepte weer in zijn broek en voelde een steek in zijn ballen. Een jaar later was Sjeun inderdaad op een zeer pijnlijke en langzame manier doodgegaan aan teelbalkanker. Het was Sjoerds’ laatste geintje.
Maar het duurde ook niet lang voordat de man uit het publiek die hem had uitgemaakt voor charlatan, weer tevoorschijn kwam uit een cel waar hij lange tijd was opgesloten. De man kreeg duizenden volgers en zijn nieuw gebouwde tempels schitterden in de zon. Het begon uiteindelijk allemaal weer, zoals gewoonlijk, bij de zwervers.