Hij stond aan een van de drukke uitvalswegen van de stad, temidden van natte sneeuw en sneue galerijflats: de Man met de Rozenbroek. Het verkeer stroomde toeterend langs hem, fietsers ploeterden met chagrijnige gezichten tegen wind en weer in.

De Man’s aandacht was echter volledig gevestigd op een vergeelde poster, half losgeraakt van de lantaarnpaal waar deze aan kleefde.

‘Kriegelman’s Brocante Paleis’ las hij hardop voor. Zijn lippen, vingers en linker ooglid trilden. ‘Kriegelman’s fucking Brocante Paleis.’ Een kleine glimlach speelde over zijn gezicht. ‘Brocante.’

Hij fluisterde dit woord, bijna erotisch. 

Hierna keerde de Man zich om en beende door het druilerige weer naar huis. 

De woonkamer van de Man met de Rozenbroek: een kitschpaleis. Barokke tafeltjes, jezusbeelden, koekoeksklokken, rafelige tafelkleedjes, tuttige gordijnen, plastic poppetjes en beeldjes in de overvolle nep-antieken kasten, kerstverlichting, opgezette vogels en kandelaars aan het te lage plafond: de Man kon er geen genoeg van krijgen.

Vooral de koekoeksklok, deze vond hij opwindend. Ieder uur ging hij voor het ding zitten en trok zich als een bezetene af als deze zijn melodie begon te spelen. De rest van zijn spullen negeerde hij; nadat hij ze gekocht en geplaatst had, mocht niemand ze zelfs ook maar aanraken. Zo was de Man met de Rozenbroek: snel boos over de kleine dingen in het leven.

Het was maandagmiddag, vijf over twaalf. Na zijn verfrissende wandeling had de Man net op tijd zijn favoriete klok bezocht voor een korte masturbatiesessie. Nu sloop hij op zijn tenen naar de slaapkamer, bijna overdreven voorzichtig.

Hij opende de deur. De zoetige walm van een te groot vrouwenlichaam kwam hem tegemoet. Een glimlach verscheen op zijn gezicht.

‘Gedrocht, slaap je nog?’ fluisterde hij.

In het halfduister zag hij het silhouet van iets monsterachtigs zachtjes bewegen.

‘Wafels met chocolade” klonk een zacht, kwetsbaar stemmetje, “ik heb wafels met chocolade nodig’

‘Wafels?!’

De Man met de Rozenbroek knipte boos het licht aan.

‘Wat heb ik verdomme al tienduizend keer gezegd over wafels? Nou?!’

Hij keek boos naar het bed. Daar lag ze, zijn vrouw van welgeteld 350 kilo, als een gesmolten kaars op de smerige lakens van het bed. Niets was mooier in zijn ogen, maar niets was ook verschrikkelijker, dan zij, of wat zij geworden was. Hij was haar echte naam vergeten, dus noemde hij haar nu ‘gedrocht’.

‘Au, het licht!’ klaagde ze.

‘Je begint blind te worden, gedrocht. Blind als een onderaardse vis.’ 

‘Ik wil wafels, chocolade wafels’

De Man werd steeds bozer.

“Je hebt niks te willen, gedrocht. Jij eet van mijn centen jouw schoonheidsdieet en je blijft klagen. Ik ontzeg jou nu en altijd: chocoladewafels.”

De man sloeg de deur dicht en glimlachte weer. Dat deed hij altijd als hij Gedrocht had uitgekafferd. Hij zou weliswaar alsnog de chocoladewafels halen. Ze moest verder groeien.

De man keek op zijn Donald Duck horloge. Zeven over twaalf. Hoewel hij opnieuw enorme zin had in een sessie met De Klok, was het nu hoogste tijd om naar de rommelmarkt te gaan. Als hij vandaag geen brocante lampenkap zou vinden, dacht hij opeens duister, zouden de gevolgen voor hem, Gedrocht en iedereen die hij kende niet te overzien zijn.

Voorzichtig glipte de Man zijn deur uit. Nadat hij zeker had gemaakt dat zijn buren hem niet zagen, sprong hij met rinkelende sleutelbos de trappen af en ging naar het fietsenhok.

Nog een plek waar hij altijd opgewonden van raakte; het was hier waar hij Gedrocht ooit tegen kwam, in haar felroze jurkje dat toen al strak spande om haar vette dijen. Wat had hij haar geminacht vanwege haar wulpsheid, dacht hij, zoekend naar zijn fiets. De enige reden dat hij haar wilde was haar stuitende wansmaak in make up, die in dikke lagen en felle kleuren was aangebracht. 

“Je lijkt een beetje op een clowntje” had hij in haar oor gehijgd tijdens hun eerste nacht.

“Ik ga je vetmesten tot een dikke, vadsige clown!” Ze had geknord van genot.

Met fiets aan de hand liep de Man over het voetpad naar de straat – tussen treurige perkjes en zwerfafval door. Hij hield van deze buurt. De jaren 60 flats pasten precies bij zijn visie voor de rest van de wereld: een zich eindeloos uitstrekkende vlakte vol identieke dozen en leefhokken, waarin mensen hun ziekste fantasieën konden uitleven. En rommelmarkten, dacht hij, overal rommelmarkten. Bij het fietspad aangekomen sprong de Man met de Rozenbroek op zijn fiets. Zijn broek scheurde.

In bezeten paniek baande de Man zich een weg naar zijn favoriete vlooienmarkt, degene waar Kriegelman ook altijd stond. Hij baalde: nu moest hij zijn zuurverdiende knaken niet alleen aan een brocante lampenkap, maar ook aan een nieuwe rozenbroek uitgeven. Hij had er immers maar één, omdat hij iedere dag dezelfde broek droeg. 

Voor hem waren alle verschillende rozenbroeken aparte hoofdstukken in zijn levensverhaal. ‘Lief dagboek’ zou hij later die dag schrijven, ‘vandaag heeft God mij iets dierbaars afgenomen. Mijn Rozenbroek 14, Flaviana de Schone, te vroeg is ze heengegaan.’

Voordat hij de kans kreeg om te wenen, moest hij zo snel mogelijk naar de rommelmarkt. Al fietsend voelde hij de versleten stof steeds verder scheuren, totdat de scheur zo groot werd dat zijn glad geschoren balzak erdoorheen bungelde. Onderbroeken vond de Man uiterst oncomfortabel, dus droeg hij ze nooit. Bij de Kerk, op enige meters van de markt, keken grote groepen hem al lachend na, totdat de walm van die nooit gewassen broek hun neuzen bereikte en hun schadenfreude veranderde in een abrupte braakneiging.

Hijgend smeet de Man zijn fiets tegen een lantaarnpaal, frommelde het slot eromheen en liep met zijn kenmerkende schichtige pas naar Wuskus, Broekenhandelaar uit Franekerveen.

‘Rond de kerk gezeken, ouwe spatelvriend’ zei de Man grinnikend, alsof het een grap was die ze allebei begrepen. Wuskus hield zijn eeltige hand uit en negeerde de Man verder volledig.

De hand ontving een verfrommeld briefje van twintig, sloot zich en verdween. Een andere hand duwde de Man een gloednieuwe broek in plastic verpakking toe, eveneens met rozenmotief, net iets anders dan de gescheurde.

‘Dank je’ mompelde de man. Hij verkleedde zich tussen twee marktkramen in, liet een traan om zijn oude broek en probeerde te wennen aan het gevoel van schoon textiel rond zijn benen.

‘Jij kunt wel wat rozenwater gebruiken’ mompelde de Man tegen de nieuwe broek. ‘Ik noem jou: Gregoriana de Jeugdige!’ Na zijn volgende bezoek aan het toilet zou zijn broek weer iets herkenbaarder ruiken.

De Man vervolgde zijn weg over de markt. Zoekend ging zijn blik van het ene naar het andere kleed vol onuitstaanbaar lelijke rommel. De Man was in zijn gebruikelijke extatische roes beland. Rommelmarkten waren zijn opium. ‘Lampje, waar zijt ge dan? Lig je tussen broodtrommel en koekenpan? Kriegelman, kriegelman!’

Daar zag hij het, aan het einde van de markt, als een tempel uittorenend boven de verlepte marktkramen en ongeschoren marktkooplui: Kriegelman’s Brocante Paleis.

Zoekend in het voorportaal van het Brocante Paleis groeide zijn frustratie enkel. ‘Lampje, waar ben je’ snorrebaardde hij, ook al was zijn kin gladder dan tere, ingezalfde meisjeshanden. 

Tot zijn frustratie vond hij niks tussen alle rommel: oude telefoons, afgerukte poppenhoofden, gammele kastdeurtjes en gebarsten wc potten. Er was echter nog één mogelijkheid, één plaats waar hij zeker zou vinden wat hij zocht: Kriegelman’s VIP Tent.

Kriegelmans Brocante Paleis had een buiten- en een binnengedeelte. In het buitengedeelte scharrelden schooiers zoals de Man met de Rozenbroek rond tussen de goedkope meuk, maar het binnengedeelte, in een luxueuze tent van bordeauxrood pluche, kwamen de Elite snuffelaars, waaronder de Man met de Lavendelbroek – waar Rozenbroek een intense hekel aan had. Of eigenlijk, jaloezie – Lavendel’s vrouw was honderd kilo zwaarder, zo fluisterde men, zijn flat was ruimer en zijn hoofd glom als een gepoetste biljartbal. Gelukkig was Rozenbroek tenminste wel superieur aan de Man met de Chrysantenbroek – die was pas opgedoken en had moeite om zijn vrouw tot de 200 kilo te krijgen.

Ja, de Brocante Tent was in wijde omtrek bekend bij alle bloembroeken, sjoemelaars, long-likkers en Waterkasthelpers – een plek van elegante stoffigheid.

De Man toonde aan de man bij de deur, gekleed in een Indisch pak met grote tulband, een foto van zijn Gedrocht. De man knikte goedkeurend.

‘Hoe lang?’ vroeg hij nors.

‘Je krijgt maximaal een half uur met haar’ zei Rozenbroek.

‘Een uur, je kent de regels.’

‘Drie kwartier’ probeerde Rozenbroek, met rood aanlopend hoofd.

‘Vijftig minuten’ zei de Tulband ferm, wetend dat hij de macht had en alsnog een uur zou kunnen eisen.

Knarsetandend gaf de Man met de Rozenbroek hem een kaartje, waar hij adres en tijdstip op schreef. Gedrocht moest weer aan het werk.

‘En vijftig euro.’

De Man duwde het in zijn hand. De Tent werd geopend.

Hij werd meteen verblind door honderden glimmende tafels waar de brocante op werd tentoongesteld, alsof het Thaise prostituees waren. Felle discolichten draaiden manisch rond in een spectaculaire maar disoriënterende lichtshow.

‘Champagne met olijvenprut?’

Een ouderwets handgeblazen glaasje champagne werd door een van de vele paaldanseressen onder zijn neus gehouden, in haar andere hand hield de vrouw een delfts blauw theeschoteltje met een berg groene olijvenpulp. Rozenbroek sloeg het allebei af. Niemand wist waarom deze combinatie aangeboden werd, maar kwade tongen beweerden dat het drankje en hapje als een tweecomponentenlijm werkten: de champagne plantte inactief zenuwgif dat door de olijvenprut werd geactiveerd. 

‘Dan tenminste een kus, lieve schat’ zei de danseres. Rozenbroek leunde naar voren, maar de vrouw gaf hem een kniestoot in zijn kruis en liep lachend verder.

Krom van de pijn strompelde Rozenbroek tussen de tafels, zoekend naar zijn lampenkap. Na veertien tafels te hebben uitgeplozen, versteende hij: verderop, aan een biljarttafel stond hij: Kriegelman. Zijn buik bungelde ver boven een slangenleren riem in een hemd met druk bloemenmotief. Hij droeg een grote zwarte zonnebril, een gouden ketting en in zijn mond hing een sigaar. Rozenbroek probeerde zijn blik te vermijden; hij was al eens hoogstpersoonlijk uit de tent geknikkerd toen hij een zeldzaam maar gebroken theeservies betastte. Naast Kriegelman stond echter een gestalte die zijn aandacht, jaloezie en woede trok: Lavendelbroek.

De brocante lampenkap was verdwenen uit zijn gedachtes. Hij zag enkel Lavendelbroek, sprekend met Kriegelman zelf. 

Hoe was dit mogelijk? In paniek keek hij een laatste keer rond. Zijn oog viel op een object in de verte, half verscholen achter drie porseleinen wasberen: de Perfecte Lampenkap.

‘Oh sjongens, dit wordt mijn dag’ glibber-mompelde hij, in zijn klamme handen wrijvend. Het enige probleem: hij moest half de tent door, vlak langs Kriegelman en Lavendelbroek.

De Man met de Rozenbroek besloot om op zijn handen en voeten te kruipen, laag tussen de tafels, onzichtbaar als een afgegleden ninja.

Dichter en dichterbij Kriegelman kwam hij. Zweet begon van zijn voorhoofd te druipen, hij onderdrukte een erectie, zijn ooglid begon te trillen. 

‘Rozenbroek? Die idioot? Hij heeft nog nauwelijks succes geboekt’ hoorde hij Lavendelbroek zeggen, tot zijn schrik en afschuw. Natuurlijk roddelde hij. Zou hij ook doen, iedereen in deze wereld roddelde, maar Lavendel moest zijn bek houden.

‘En zijn gedrocht? Graatmager. Zo slank. Dirkje heet ze geloof ik.’ 

Dirkje? Zijn gedrocht had een naam?

‘Ik smeer iedere ochtend hazelnootijs op m’n ballen. Daar houden ze van.’

Rozenbroek grinnikte. Dat zou hij ook proberen.

‘Ik wed dat Rozenbroek hier alleen maar komt voor een brocante lampenkap, zoals die daar, omdat het een verrekte mafketel is die de Stickercode niet eens kent. Ik wil natte winden in zijn gezicht laten, iedere dag. Maar ik neem genoegen met het in brand steken van de struiken voor zijn raam in de zomer, dan springt hij woest naar buiten en begint eroverheen te pissen omdat hij denkt dat dat beter werkt dan emmers en slangen.’

Rozenbroek hoorde het aan en merkte dat hij niet verder kon kruipen. Zijn handen trilden oncontroleerbaar, sop bruiste aan zijn mondhoeken. 

‘Als hij hier binnenkomt, geef je hem dan groene olijvenpulp?’

Kriegelman gromde instemmend.

‘Zonde. Stuur hem volgende keer naar mijn adres, dan laat ik hem opnieuw tweehonderd willekeurige klussen uitvoeren, daar is hij weer een jaartje zoet mee. Denkt dat het direct van jou komt.’

Rozenbroek herinnerde zich het incident van een jaar geleden, toen de uitsmijter hem weigerde. Hij werd verwezen naar een mysterieus adres waar hij een rafelig schrift vond, vol gênante, abstracte en vaak nauwelijks te ontcijferen opdrachten. Hij had nog steeds nachtmerries door het uitvoeren van deze taken, zoals het zich verkleden als een duif en over drukke pleinen rennen, ‘roekoe, roekoe’ roepend, waarbij hij eten uit de handen van toeristen moest jatten met zijn mond. Een andere opdracht luidde: ‘Klaag, gestaag, graag, maag’. Rozenbroek had nachtenlang gepuzzeld en zelf een oplossing bedacht, maar wist nooit zeker of het de juiste was. Pas na het uitvoeren van alle opdrachten, met foto’s als bewijs, kreeg hij weer toegang tot Kriegelman’s VIP Tent.

‘Nee’ klonk zijn schreeuw door de tent. ‘Nee, nee, nee!’

Rozenbroek stond op, wees met rood hoofd en kloppende slapen naar Lavendelbroek. ‘Jij, mijn toonbank, drie slagersmessen!’

Hij rende richting de verrast glimlachende Lavendelbroek, vol gedachtes van moord en bloederigheid, maar struikelde over het snoer van een broodrooster. Vonken sprongen, lekkende jerrycans vol kerosine vatten vlam en de tent veranderde binnen veertien seconden in een woeste vlammenzee. Met nog net niet smeltend gezicht kroop Rozenbroek richting de smeulende lichamen van Kriegelman en zijn nemesis, maar ook deze kruippoging mislukte toen de balken van de tent het begaven. De brandweer spoot woest met extra kerosine om te zorgen dat die vreselijke rommelbende van Kriegelman met honderd procent zekerheid vernietigd zou worden, terwijl toestanders juichend feest vierden rondom het razende inferno.

‘Nooit meer van die gore mannen met broeken met bloemmotief!’ 

‘Dood aan de vetmestende voeders!’

‘Waar is mijn oma’s lampenkap!?’

Gedrocht wist ondanks het overlijden van haar man-voeder te overleven op enkel water en lichaamsvet. Toen ze na deze doodsstrijd weer kon lopen ontsnapte ze naar Portugal, verloor al haar vet, liet haar overtollige huid chirurgisch verwijderen, bleek over een weergaloze natuurlijke schoonheid te beschikken die opeens tot haar recht kwam en won de Miss Universe verkiezingen. Ze schreef haar memoires op het strand van Lagos, ‘Ik Wilde Alleen Maar Wafels’, die in veertien landen op de bestsellerlijst zou verschijnen.

Het stoffelijk overschot van de Man met de Rozenbroek werd heimelijk begraven onder een rommelmarkt in een notoir havengebied door een viertal clowns, precies zoals in zijn nogal vreemde testament beschreven stond. Boze tongen beweren dat Lavendelbroek de werkelijke opsteller hiervan was, ware het niet dat Lavendelbroek’s eigen testament even vreemd was. Zijn resten werden in een schimmige koekenfabriek verwerkt in Ki-Ka-Koeken, zeer geliefd onder pubers en minderjarigen. Alleen Kriegelman Junior leek te profiteren. Hij zou in naam van zijn vader vele nieuwe tenten stichten, totdat de hele wereld één uitgestrekte, eindeloze rommelmarkt geworden was.