Het bevel was gegeven. Via een telegram. Moeder, normaal vrolijk, keek ernstig. Vader was zenuwachtig. ‘Kind’ fluisterde moeder, ‘kom eens bij me. We gaan een reisje maken, het zal lang duren. Neem nog een bord pap, drink nog een glas melk. De Koets komt ons halen.’

Vader knikte naar moeder, ze spraken in een taal die de kinderen nog niet begrepen. 

En daar, in die nieuwbouwwijk in Houten, stopte inderdaad een zwarte koets, getrokken door twee schrikwekkende zwarte rossen – hun ogen leken te branden als kooltjes in de nacht.

Een stel etterbakken met bontkraag had vlak voor de komst van de koets gefloten naar de koetsier… zij werden nimmer gezien. Het bloederige spoor eindigde ergens in de nieuwbouwwijk.

Nee, ook het kind werd niet gezien toen het door moeder de koets in werd geleid, geblinddoekt.

‘Kom maar mee en krijn toch niet, mijn kindeke’

Stormachtig kwam de koets in beweging. Het kletterde door de straten, de paarden snoven, het moderne was vreemd voor dit voertuig. De koetsier spoorde de paarden aan alsof de wrok van de Heer nabij was. Al gauw verdwenen de nieuwbouwhuizen in de mist, het rijtuig kletterde over een bredere weg richting de duisternis. Rijksweg werd landweg, werd onverhard slingerpad tussen de velden. Moeder klampte haar dochter vast en hield haar koest. Ze was rustig, maar voelde moeders zorgen. ‘Stil maar kindeke, we naderen met gezwinde spoed’

Een vaag licht brandde in de verte. Een oud landhuis doemde op uit de mist, omsloten door zwarte bomen. Moeder sloeg een kruisje, de koetsier spuugde op de grond. De paarden minderden vaart tot hun hoevengekletter verstomde.

‘Kom mee lief kind’ zei moeder. Ze stapten uit. Stilte. Alleen hun voetstappen klonken op het grindpad, en het eenzame geroep van een uil in de verte.

Het huis, met hoge ramen en houtsnijwerk in lugubere patronen, was oud en verrot. De eens majestueuze voordeur ging krakend open. In de duisternis van de deuropening leek een geestverschijning te staan: het was een stokoud mannetje in gerafeld rokkostuum en met diepe ingevallen ogen. Hij wachtte de moeder en het kind ongeduldig op. Zijn gezicht was gevlekt, de huid bijna doorzichtig op de schedel, het haar sneeuwwit, de uitdrukking op zijn gezicht geïrriteerd. 

“U wordt verwacht.”

Het kind werd binnengeleid in een salon en met zachte drang verzocht om plaats te nemen op een oude fauteuil. Alles kraakte, donkere wezens krioelden in de hoeken. Ze wachtten.

Het kind keek naar de schilderijen.

‘Mama, ze bewegen!’ riep ze. 

Moeder lachte haar kind toe. Ze wist van de schilderijen. Hoe ze gewenst had dat haar dochter ze nooit zou zien.

Tranen dropen over haar wangen.

Een bel werd geluid. Moeder weende. De butler greep het kind ruw bij de schouder en trok het mee naar de gang, de trap op, tot ze bij een deur kwamen. Hij klopte aan.

‘Binnen’ riep een rochelende stem.

De ober opende de deur en duwde het kind naar binnen.

Een haardvuur knisperde. In een stoel bij het vuur stond een grote fauteuil met daarin een oude man.

‘Opa?’ vroeg het kind.

De man glimlachte, maar dit maakte het kind niet geruster.

‘Kom dichterbij’ zei de oude man. 

Het kind schuifelde richting de stoel.

‘Iets dichterbij. Kom maar’

De kleindochter stond nu naast de man.

‘Ik ben je opa’ stelde de man.

‘Jij bent mijn kleindochter, dus je moet op schoot.’

Het kind bleef staan.

‘Ik wil je wat laten zien’ zei de oude man, merkbaar geïrriteerd.

Nog voordat het kind iets kon doen, tilde hij zijn trui op en liet een tattoo zien van een clown.

‘Kijk naar de clown! Is hij niet grappig?’

Het kind keek en zag de meest walgelijke, verschrikkelijke horrorclown getatoeëerd op de buik van de man. Ze schreeuwde in afschuwen:  door het spel van de vlammen in de haard leek het net of de clown danste.

“Nee!” riep het kind. “Niet Blippo de clown!”

De opa lachte hysterisch, maar hield op toen er een geluid uit de hoek van de kamer kwam.

Daar stond een opgezet hert; het hoofd was richting de man gedraaid en uit de mond kwamen zwarte bellen en schuim.

Snel liet hij zijn trui weer vallen. “Verontschuldig mij, monsieur Du Pont. Mijn diepste verontschuldigingen. Is het tijd voor de show?”

De ogen van het hert lichtten op.

De man haalde een oude handpop uit een kistje dat naast de stoel van de man stond.

“Dit is Ploefje en die gaat je aan het lachen maken.”

Het kind snikte nog. “Ik wil naar mama” jammerde ze. De oude man keek zenuwachtig naar het hert. Hij leek te zweten.

“Kijk nou maar naar de pop!”

Hij begon vals te zingen en een mistroostig, amateuristisch poppenspel op te voeren, waardoor het kind harder begon te jammeren. 

De man keek steeds zenuwachtiger naar het hert, waaruit nu allemaal vlijmscherpe stalen stekels kwamen. Het ding leek zelfs zacht te sissen van woede.

De poppenshow werd steeds wanhopiger, het kind krijste, de man jammerde nu ook en vloekte.

“Godverdomme, rotkind, ik probeer je alleen maar te vermaken!”

Het was op dat moment dat een valse pianonoot klonk. De butler kwam binnen en nam het kind weg.

“Geurt?” zei de man in de stoel smekend, terwijl hij toekeek hoe het meisje werd weggeleid.

De butler schudde zijn hoofd en liep haastig weg.

“Ik kan nu niks meer doen” Antwoordde hij vluchtig.

Buiten de kamer werd het kind opgewacht door moeder, die haar omhelsde.

De butler wilde ze wegsleuren, maar aan zijn uitdrukking te zien was hij te laat; vanachter de gesloten deur van de kamer klonk een korte schreeuw gevolgd door luid bottengekraak en openspringend oud vlees.

Een holle stem klonk door de gang van het eeuwenoude houten huis:

“Jacobus de Veertiende is niet geslaagd voor de Knieproef. Hij is niet meer”

“Mama, wat is er met hem gebeurd?” vroeg het meisje. De butler glimlachte zijn tandloze gebit bloot.

Het meisje zou later weinig meer herinneren van die nacht, maar in haar dromen zag ze af en toe Blippo nog dansen, en in de verte klonk het gekraak van botten. De Knieproef zou echter blijven gebeuren, tot Jacobus de Vijftigste het Nachthert overwon.

 

 

 

Photo by Michell Luo on Unsplash