Het was een regenachtige maandagmiddag en haringkar ‘Haring van Floor’ stond op een afgelegen parkeerplaats nabij een niet noemenswaardige snelweg in de provincie. Deze parkeerplaats werd nooit druk bezocht, behalve door prostituees en hun klanten, meestal verkleed als stroper met pijl en boog. Ook werd er volgens sommigen weleens een fakkel dragende ridder op een paard gespot, maar meer dan dat was het een troosteloze parkeerplaats waar eigenlijk niemand langer dan enkele minuten wilde zijn. Toch stond de haringkar er, dag in dag uit, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. De eigenaar, Gerd, een kale dikke man met een smerig schort was er heilig van overtuigd dat deze parkeerplaats een populaire plek zou worden voor haring happende hippies.

Op het moment dat Gerd over iets walgelijks nadacht, waren Walter, Karin en hun twee kinderen net afgeslagen naar de parkeerplaats. De kinderen achterin waren wat onrustig en Walter had besloten om even te pauzeren op de dichtstbijzijnde parkeerplaats. Door het regenachtige weer was het al vroeg donker op deze middag. Het gaf de parkeerplaats een licht lugubere sfeer, iets waar de ridder op het paard van smulde. Hij had de auto al zien aankomen en stond klaar in de bosjes om tevoorschijn te komen, maar kreeg de fakkel niet aan. Een naar vuilnis stinkende en vrijwel tandeloze prostituee schuilde samen met een klant achter de haringkar voor de regen en hoopte bij het horen van de draaiende motor op een nieuwe klant.

“Kijk daar eens jongens: een haringkar! Haring van Floor, grappige naam”, grinnikte Walter. Hij kreeg geen reactie van zijn gezinsleden.

“Ik heb wel zin in een broodje haring, wat jullie?”. De kinderen keken niet op van hun tablets. Ook uit Karin’s stilte bleek weinig enthousiasme.

“Ik haal even een broodje haring. Wil er iemand mee?”, vervolgde hij, hoopvol achterom kijkend naar de kinderen. Die schudden allebei hun hoofd. Hij richtte dezelfde blik op zijn vrouw.

“Het is donker, koud en het regent, Walter. Ik blijf liever even bij de kinderen”, antwoordde ze.

Hij haalde zijn schouders op, zette de auto op de handrem en opende de autodeur.

“Ben zo terug”, zei hij terwijl hij zijn voeten in een plasje water zette. In grote passen snelde hij zich naar de haringkar.

Daar aangekomen kon hij schuilen voor de regen. Hij stond nu recht voor de kar, keek over de vitrine heen en zag het gezicht van Gerd dat compleet gefocust was op een klein, blokvormig tv’tje uit de jaren tachtig. Het geluid kraakte en het zwart-wit beeld van twee boerenjongens die een grote ronde Emmentaler overgooiden, werd af en toe onderbroken door een propagandavideo van een Bulgaarse pro-slavernij partij. Gerd was zo gefocust dat het leek alsof hij niet doorhad dat er iemand voor de vitrine stond. Hij trok zijn broek naar beneden en keek broekloos naar de bewegende beelden. Walter schraapte zijn keel, maar tevergeefs. Gerd keek niet op of om, rochelde tegen het beeldscherm aan en liet zijn hand zijn onderbroek inglijden. Na twee minuten schoot hij in een lachbui die overging in een hoestbui, op het moment dat de boerenjongens elkaar stukjes Emmentaler begonnen te voeren terwijl ze tot hun middel in een smerige sloot stonden.

Nog nahoestend merkte Gerd de bezoeker op. Hij trok zijn broek op en ging achter de vitrine staan.

“Wat mag het zijn, meneer?”, vroeg hij, zijn vieze handen afsmerend aan zijn toch al smerige schort.

“Ik wil graag een broodje haring”, antwoordde Walter.

“We hebben geen haring meer”, was de abrupte reactie van Gerd. “De haring is op!”.

“Geen haring? Dat meen je niet!”, kwam het opeens van achter Walter vandaan. Hij draaide zich om en keek in de lege oogkassen van de prostituee die eerder had staan schuilen achter de haringkar. Ze was half kaal, graatmager, had opgespoten lippen, nauwelijks lichaamsbedekkende kleding, een dikke laag fel gekleurde make-up op haar lijkbleke gezicht en een brandende peuk in haar mondhoek. Vanuit de verte zag ze eruit als een vrolijk clowntje, van dichtbij als een monster uit een nachtmerrie.

“Hallo daar, knapperd, voor dertig euro mag je me achter de haringkar nemen”, richtte ze zich met doorrookte, lage stem tot Walter. Ze streek met haar lange, dunne heksenvingers door Walter’s haren. Hij kreeg het er koud van. Om haar echter niet van streek te maken, liet hij het gebeuren en keek Gerd aan in de hoop dat hij hem zou redden uit deze ongemakkelijke situatie. Dat gebeurde niet. Naast hem was nu ook de laatste klant van de prostituee gaan staan. Ook hij vroeg om een broodje haring, maar wederom werd dit verzoek afgewezen. De klant, zonet nog verwend achter de haringkar, werd vrijwel direct herkend door Walter’s zoontje als ‘Meester Kees’, zijn basischoolleraar van groep drie. Daarop rende het jongetje de auto uit en trok de man aan zijn been.

“Meester Kees, wat doet u hier?”

Meester Kees voelde zich betrapt en deed net alsof hij het jongetje niet had gehoord. Het jongetje wist echter van geen opgeven en bleef aan zijn been trekken.

“Meester Kees, Meester Kees, Meester Kees!”, bleef het jongetje schreeuwen.

Meester Kees zette een raar, hoog stemmetje op: “Ik ben Meester Kees niet. Ik ben een stroper. Kijk maar naar mijn pijl en boog. Ik heb net gejaagd”.

Het jongetje keek Meester Kees geirriteerd aan en gaf hem een rotschop tegen zijn scheenbeen. Meester Kees zakte door zijn benen en greep met beide handen naar de pijnlijke plek. Zijn hoofd kwam daardoor op ooghoogte van het jongetje terecht. Uit het niets gaf die hem een karate-achtige trap tegen zijn slaap, waardoor hij bewusteloos ten gronde ging.

“Terug naar mama, nu!”, sneerde Walter. Het jongetje gehoorzaamde en ging weer terug in de auto zitten.

Op het moment dat Walter zich over Meester Kees wilde ontfermen, eiste de prostituee de aandacht op met hysterisch gekrijs:

“Gerd, ik moet nu haring hebben! Ik kan niet werken zonder haring, dat weet je! Ik heb haring nodig om deze knappe klant van dienst te kunnen zijn!” Ze wees naar Walter. Gerd bleef onbewogen achter de toonbank staan.

Als een wanhopig beest sprong de prostituee uit het niets op de vitrine en probeerde over de rand heen te klauteren. Gerd probeerde haar met een bezem van de vitrine af te duwen, wat maar half lukte.

“Het is net onkruid, die verdomde hoeren!”, richtte Gerd zich tot Walter, terwijl hij de bezem in het gezicht van de  prostituee duwde. “Kan je me helpen door haar van de vitrine af te trekken? Ik beloof je dat ik dan een broodje haring voor je regel”.

Walter aarzelde even, maar pakte toen de prostituee bij haar middel. Haar handen hadden zich stevig om de rand van de vitrine vastgeklampt, waardoor hij behoorlijk wat kracht moest zetten om haar van de vitrine af te krijgen. Uiteindelijk lukte dat toch, waarna ze direct op Walter’s rug sprong en haar handen voor zijn ogen sloeg. Walter werd overmand door een kotsreflex door de intense vuilnisgeur en sloeg zijn handen voor zijn neus en mond. Hij probeerde haar van zijn rug af te schudden, maar ze had zich met haar benen stevig om hem heengeklampt en leek niet van plan los te laten. Toen de wanhoop hem nabij kwam, liet ze toch los.

Gerd stond met een halve haring in zijn hand en gooide die een stukje verderop op de grond. De prostituee rende er naartoe en ontfermde zich als een bezetene over het stukje vis.

“Je hebt dus toch haring?”, vroeg Walter verbaasd.

“Nee, dit is een haring van een week geleden die ik zojuist achter de prullenbak heb gevonden. Het zal haar wel even koest houden, maar niet voor lang”, antwoordde Gerd.

“En mijn broodje haring dan? Je had me beloofd me een broodje haring te geven als ik haar van je vitrine af zou halen. Dat heb ik gedaan”.

“Kom maar mee. Dan gaan we bij mij thuis een broodje haring halen. Daar woont ook mijn vrouw, Floor, de haringkoningin. Alleen die hoer moet ook mee; ik vertrouw haar niet bij de haringkar als ik er niet ben. Straks haalt ze de hele boel overhoop”.

“De haringkoningin? Wat bedoel je?”, vroeg Walter. Zijn vraag bleef onbeantwoord.

Gerd deed de lichten uit en sloot de haringkar af. Het was nu nog donkerder op de parkeerplaats. In de tussentijd had de prostituee de bedorven haring opgegeten. Ze likte haar vingers een voor een af. Haar hysterie maakte plaats voor haar normale gedrag, waardoor ze binnen de kortste keren weer aan Walter zat.

“Schatje, voor 25 euro maak ik al je dromen waar achter de haringkar”.

Hij kon de stukjes bedorven vis tussen haar nog overgebleven tanden zien zitten. Ze legde ongevraagd een hand op zijn kruis. Gelukkig werd ze onderbroken door Gerd:

“Ophouden nu! We gaan haring halen bij mij thuis. Ik woon hier vijf minuutjes vandaan”. Gerd liep om de haringkar heen in de richting van de achterzijde.

“Ik moet even aan mijn pooier vragen of ik mee mag”, zei de prostituee op aarzelende toon.

Zonder de reacties van Gerd en Walter af te wachten, toetste ze een nummer in op haar mobieltje en vroeg zichtbaar nerveus of ze even van het parkeerterrein af mocht. Het leek alsof er aan de andere kant van de lijn een Oost-Europese scheldkannonade losbarste. Walter leek ook het geluid van een flipperkast en luidruchtige varkens te horen.

“Hij is hier over enkele minuten”, zei ze met bevende stem.

Walter had met haar te doen, maar zijn gevoelens van compassie werden al snel overstemd door een unheimisch gevoel. Het idee dat er zo direct een Russische klerenkast voor zijn neus zou staan, baarde hem zorgen. Wat als deze man niet alleen agressief zou worden tegen de prostituee, maar ook tegen hem of zijn gezin?

Op dat moment kwam de pooier uit de duisternis tevoorschijn; een klein, iel mannetje met een ontploft professorkapsel, een geitensikje en een klein rond brilletje op een driewieler. Hij droeg een ouderwets geruit pakje en op zijn hoofd stond een gouden feestmutsje. Hij stapte geirriteerd van zijn driewieler af en ging recht voor de prostituee staan. Qua lengte kwam hij niet verder dan haar navel.

“Til me op, hoer!”, beval hij met een hoog stemmetje.

Walter zag hoe ze de kleine pooier als een kind op haar arm zette. Daarvandaan wees hij met een beschuldigend vingertje in haar richting en zei dat ze hem nooit zomaar moest bellen als hij stond te flipperen in de varkensstal. Door haar telefoontje was hij afgeleid geweest en had hij geld verloren dat zij zou moeten gaan terugverdienen door flink wat overuren te draaien op de parkeerplaats. Ze verontschuldigde zich meerdere keren en zegde de overuren toe, waarna de pooier, die Walter nog het meeste deed denken aan een mongoloïde kabouter uit een tekenfilm, zich tegoed deed aan de stukjes rottende haring die nog tussen haar overgebleven tanden zaten. De lucht leek geklaard.

“Hee, gaan we nog?!”, klonk Gerd als donderslag bij heldere hemel. Hij stond zichtbaar ongeduldig naast de haringkar.

De pooier sprong zelfstandig naar de grond en verzwikte daarbij zijn enkel. Hij kroop vloekend naar zijn driewieler en verdween zo snel als hij gekomen was ook weer uit het zicht.

“Hoe gaan we naar jouw huis? Heb je een auto?”, vroeg Walter aan Gerd.

“Nee, we gaan met mijn luchtballon. Die staat hier achter de haringkar”.

Walter en de prostituee volgden Gerd tot achter de haringkar, en inderdaad; er stond een reusachtige luchtballon in de vorm van een bloemkool met rood-geel gestreept patroon. Walter vroeg zich af hoe het kon dat hij deze reusachtige luchtballon niet eerder had opgemerkt. Gerd stapte in de rieten bak en hielp zowel Walter als de prostituee over de rand heen. Zodra iedereen in de bak stond, deed hij een ooglapje op, zette een papegaai op zijn schouder en blies warme lucht in de ballon die daardoor langzaam van de grond kwam. Op een paar meter van de grond zag Walter hoe zijn vrouw Karin uit de auto was gestapt en vol ongeloof naar de opstijgende luchtballon keek.

“Ik ga even een broodje haring halen! Ben zo weer terug!”, riep Walter naar beneden, terwijl hij met beide armen zwaaiende bewegingen maakte naar zijn vrouw en kinderen.

Hij wist niet of ze hem hadden verstaan. Op het moment van opstijgen, zette Gerd onbekende piratenliederen in. De ridder op het paard kreeg eindelijk zijn fakkel aan en kwam uit de bosjes tevoorschijn. Het paard galoppeerde over de parkeerplaats en steigerde, een indrukwekkend gezicht dat niemand zag; iedereen had zijn ogen gericht op de opstijgende luchtballon. Teleurgesteld ging de ridder weer terug naar de bosjes, wachtend op een ander moment van glorie.

“Hoelang nog tot we bij jou thuis zijn?”, richtte Walter zich tot Gerd die zich concentreerde op een oude, verfrommelde landkaart. Er kwam geen antwoord. De luchtballon was inmiddels omgeven door een dik wolkendek en de parkeerplaats was uit het zicht verdwenen. Het werd steeds iets kouder. De prostituee klampte zich vast aan Walter’s arm en liet haar hoofd op zijn schouder rusten. Hij besloot het toe te laten.

“Waarom heeft zo’n leuke man als jij zo’n stomme vrouw? Toen ik je bij de haringkar zag en je vrouw in de auto zag zitten, wist ik direct dat jij niet gelukkig bent met die vrouw”, stelde ze uit het niets. Die opmerking voelde oncomfortabel, vooral omdat ze gelijk had. Karin was een passieloze en passieve vrouw die hem totaal niet gaf wat hij nodig had in een relatie. Kon ze dit opmaken uit zijn lichaamshouding? Hij voelde zich geobserveerd en besloot ter verdediging op te voeren dat het allemaal wel meeviel, maar nog voordat hij een woord kon uitbrengen, riep Gerd:

“Hier is het!”

Walter keek over de rand naar beneden en zag niks dan donkere wolken. Toen hij weer opkeek, keek Gerd hem strak aan.

“Nu moeten jullie goed naar mij luisteren. Hier beneden is mijn huis, de plek waar jullie de haring van Floor gaan proeven. Op mijn commando springen jullie recht naar beneden. Het is uitermate belangrijk dat jullie op het juiste moment springen, anders kan het fout gaan”.

Walter’s hart bonkte in zijn keel, wat goed te horen was door de stilte op deze hoogte.

“Hoe weten we waar we landen?”, merkte Walter op met een lichte beving in zijn stem.

“Vertrouw mij. Het belangrijkste is dat jullie springen op het moment dat ik dat zeg. Ga maar alvast op de rand van de bak staan”, zei Gerd op commanderende toon.

Moest hij hier in mee gaan? Dit leek waanzin! Er waren alleen maar wolken te zien. Wat als ze te pletter zouden slaan op een industrieterrein of in iemands achtertuin?

“Kom op, willen jullie nou haring of niet?!”, onderbrak Gerd de paniekerige gedachtenstroom.

De prostituee nam het voortouw en ging op de rand van de bak staan, zich vasthoudend aan een touw dat de bak met de ballon verbond.

Ze keek hem aan met twinkelende oogjes en een lieve glimlach. “Samen springen, schatje?”, zei ze, haar hand naar hem uitstrekkend. Hij pakte haar hand vast en ging naast haar op de rand staan. Hij probeerde niet naar beneden te kijken.

“Ik ga aftellen en jullie moeten springen op het moment dat ik ‘GO’ zeg. Is dat duidelijk?”, vroeg Gerd.

Walter voelde hoe zijn hart zowat uit zijn keel klopte. Zijn handen lagen nog steeds in de stevige handgreep van de prostituee. Ze staarde sereen voor zich uit, wat hem rustiger maakte. Gerd was inmiddels ook op de rand geklommen en stond klaar voor de sprong. De papegaai vloog op van zijn schouder en verdween in de wolken.

“Daar gaan we; 5…4…3…2…1…GO!”, schreeuwde Gerd zo luid als hij kon. Gerd en de prostituee sprongen direct. Walter twijfelde een halve seconde, maar werd meegetrokken in de richting van de onheilspellende duisternis.

Dit is waanzin, onwerkelijk, een nachtmerrie! Walter zag zijn leven aan zich voorbijflitsen. Een peuterspeelzaal vol triangel spelende clowns. Een pratend paard in een ballenbak. Een seniele oude man bakt een stuk hondenstront in een koekenpan. Een vrouw met een ananas in haar mond springt rond op een skippybal. Een man in een bioscoopzaal verziekt de film voor andere bezoekers door bij elk spannend moment keihard op een tamboerijn te slaan. Een kannibaal hangt kotsend boven een urinoir na het eten van een vegetarische salade. Een blinde taxichauffeur rijdt tegen een lantaarnpaal aan.

Het beeld werd zwart.

“Walter!… Walter!… Walter!”, hoorde hij op steeds luidere toon. Hij kon de stemmen nog niet identificeren, maar hoorde wel aan de toon dat de stemmen opgewonden waren. Hij voelde nattigheid onder zich en er blies een windje in zijn gezicht. Het leek wel alsof hij bewoog. Waar was hij? Hij opende zijn ogen voorzichtig en keek tegen de blote rug van de prostituee aan. Hij keek om en zag Gerd in zijn blote bast achter hem zitten. Hij keek omhoog en zag dat hij zich in een buis bevond. Hij voelde water naast zich met zijn handen en zag dat hij een zwembroek droeg. Bevond hij zich in een waterglijbaan, ingeklemd tussen Gerd en de prostituee?

“Ben je weer bij kennis?”, schreeuwde Gerd hard in zijn oor, gevolgd door een gil van vreugde bij weer een nieuwe bocht. Ook de prostituee gilde vrijwel de hele tijd.

“Waar zijn we?”, zei Walter beduusd.

“We zijn in een waterglijbaan, maar we hebben per ongeluk de verkeerde gekozen. Het duurt tussen de drie en vier weken om naar beneden te komen”, antwoordde Gerd. Zijn stem galmde lichtjes na.

“Dat meen je niet, toch? Bedoel je dat deze waterglijbaan zo lang is dat het drie tot vier weken duurt om het einde te bereiken? Dat kan toch niet? Dan gaan we dood van de honger!”

“Ja, dat gaan we inderdaad. Niks aan te doen. We glijden de dood tegemoet”, zei de prostituee lachend. Gerd moest hier heel hard om lachen.

“Jongens, dit kan helemaal niet. Wie bouwt er nou zo’n lange glijbaan?! Dat is toch belachelijk?!”.

Zijn zorgen werd louter beantwoord met een uitbundige schaterlach. Toen Walter weer iets wilde zeggen, werd dat verhinderd door een plens water in zijn gezicht. Toen werd het beeld weer zwart.

“Walter!… Word wakker! Je hebt een nachtmerrie”. De geur van verse haring penetreerde zijn neus. In de verte rook hij ook de vuilnisgeur die hem inmiddels bekend voorkwam. Hij opende zijn ogen en keek recht in het glimlachende gezicht van de prostituee. Ze hield een schaal vol haring in haar handen. Hij voelde om zich heen om zeker te weten dat hij zich niet in de waterglijbaan bevond. Dat werd gelukkig bevestigd door het zachte gevoel van een matras en kussens.

“Je hebt in je broek geplast”, klonk het van een paar meter afstand. Hij herkende de stem van Gerd. Hij voelde inderdaad nattigheid onder zich, maar het maakte hem even niet uit, blij dat hij uit de waterglijbaan nachtmerrie was bevrijd.

“Waar ben ik?”, vroeg hij.

“We zijn in het huis van Gerd en Floor, de haringkoningin. Floor baart haring, de hele nacht door. Eerst broedt ze op eieren zo groot als tennisballen waar monsterachtige motten uit komen. Die motten zijn essentieel voedsel voor de haring. Daarom eet ze de hele dag van die stinkende, stekelige en afgrijselijk lelijke motten, waarna ze van zonsondergang tot zonsopgang haringen baart. Ik dacht altijd dat vissers ’s nachts de zee opvaarden om haring in de zee te vangen, maar het echte verhaal is dat ze naar eilandjes varen waar haringkoninginnen zich de hele nacht de pleuris baren. De vissers hoeven alleen maar emmers neer te zetten. Al die verhalen over het ruige leven en harde werk van vissers zijn onzin. Ze leggen aan op de eilandjes en spelen de hele nacht kaartspelletjes, lezen Moldavische literatuur en drinken koffie. Om de zoveel tijd verwisselen ze een volle emmer voor een lege en varen aan het einde van de nacht met emmers vol vers gebaarde haring terug naar de haven. Wil je wat haring, schatje?”, was het lange antwoord van de prostituee, terwijl ze de schaal met haring onder zijn neus drukte.

“Ze spreekt de waarheid. Dat is waar haring vandaan komt”, zette Gerd het verhaal kracht bij. “Haring is een natuurproduct. Puur natuur. Er is niks beter dan vers gebaarde haring. Helaas is het steeds lastiger om motten te krijgen. Ze zeggen dat het door klimaatverandering komt, maar dat is een lange discussie die niet geschikt is voor dit moment. Pak toch een haring van de schaal; het is net vers gebaard. Ik zal een broodje voor je pakken zodat je, zoals afgesproken, je broodje haring krijgt“.

Walter ging rechtop zitten. Gerd gaf hem een wit bolletje aan die hij om een haring vouwde. Hij at het broodje haring in een paar grote happen op. De prostituee had zich op de schaal gericht en liet zonder enige moeite haring na haring haar keel in glijden, soms met wel drie tegelijk. Het was een walgelijk, maar intrigerend gezicht. Walter betrapte zichzelf erop dat hij de getoonde mensenkennis, moed en eetlust van de prostituee aantrekkelijk vond.

“Floor is nu haring aan het baren. Willen jullie haar ontmoeten en zien hoe het baarproces werkt?”, vroeg Gerd zichtbaar trots.

De prostituee kon haar geluk niet op. Walter knikte, alhoewel hij zich ook afvroeg of hij dit eigenlijk wel wilde zien. Om Gerd niet teleur te stellen, klom hij uit bed en volgde de twee naar een overloop. Gerd bleef staan bij een deur waar blauw licht onder vandaan kwam. Op de deur zat een sticker geplakt met de volgende tekst: ‘Pas op! Hier wordt haring gebaard’.

Gerd klopte drie keer op de deur en drukte de deurklink naar beneden. De deur zwaaide open en alledrie werden ze verblind door een fel blauw licht. Toen zijn ogen een beetje aan het licht gewend waren, zag Walter een vrijwel lege, steriele ruimte met in het midden een bed. Op dat bed lag een vrouw vastgebonden in de baarpositie. De ruimte werd verder bemand door personen in witte overalls. Sommigen van hen pakten volle emmers haring op en leegden die op een lopende band. Anderen controleerden allerlei piepende monitoren. In de hoek speelde een oude man in driedelig pak klassieke stukken op een zwarte vleugel.

“Welkom bij de meest moderne, geïndustrialiseerde haringproductie ter wereld”, zei Gerd met een glimlach van oor tot oor.

Hij begeleidde Walter en de prostituee naar het bed waar zijn vrouw Floor emotieloos voor zich uitstaarde. Hij ving een haring op met zijn rechterhand en stopte die in zijn mond.

“Verser dan dit bestaat niet. Nemen jullie er ook eentje”.

De prostituee ging vlak voor Floor op haar knieën zitten en probeerde een haring met haar mond te vangen. Dat lukte amper. De haringen vlogen in rap tempo tegen haar gezicht aan, totdat er een haring rechtstreeks haar keel inschoot. Door de kracht viel ze achterover en greep met beide handen naar haar keel. Ze hapte naar adem en liep al snel blauw aan. De personen in de witte overalls stopten waar ze mee bezig waren, maar schoten haar niet te hulp. Ook Gerd leek aan de grond genageld te staan. Was hij de enige die haar van de verstikkingsdood kon redden?

Walter dacht aan de ‘Eerste Hulp’ cursus die hij twee jaar geleden had gevolgd in het treurige cultuurcentrum ‘Het Stumpertje’. Hij probeerde zich te herinneren wat hij daar had geleerd. Britta, een zeer onaantrekkelijke docente met verschillende corruptieschandalen op haar naam, had hem vooral geleerd hoe te neuken met tegenzin, want ze had hem al vijf minuten na aanvang van de cursus de bezemkast ingetrokken en gedwongen tot het hebben van smerige seks die duurde tot het einde van de cursus. Zodoende had hij niks geleerd van de ‘Eerste Hulp’ cursus, maar wel zijn diploma gekregen van deze corrupte docente.

De prostituee was inmiddels paars aangelopen. Walter trok haar van de grond, ging achter haar staan, hield zijn armen om haar heen ter hoogte van haar ribbenkast en trok haar een aantal keren hard tegen zich aan. Hij hoorde het gekraak van botten, maar de haring sprong niet uit haar keel. Hij liet haar op de grond vallen en sprong met beide benen vol op haar ribbenkast. Weer het gekraak van botten, maar de haring bleef zitten. Gerd en de personen in de witte overalls stonden allemaal om hem heen.

“Doe iets!”, schreeuwde Walter in paniek naar de passief toekijkende omstanders. Niemand reageerde.

Opeens kreeg hij een ingeving; als de haring er niet uit wil, moet hij de haring er maar dieper induwen. Hij stroopte zijn mouwen op en stak zijn rechterhand in de mond van de stikkende vrouw. Met zijn middelvinger kon hij de haring voelen zitten. Hij zette zijn volle lichaamsgewicht in om zijn hand dieper in haar keel te krijgen, waarbij hij haar kaak ontwrichtte, maar waarbij hij nu ook volledig bij de haring kon. Met al zijn kracht duwde hij de haring verder haar longen in. Direct daarna trok hij zijn hand terug en was haar luchtpijp bevrijd. Ze schudde en hoestte hevig. Na een halve minuut ging het gehoest over in een zware, krakende ademhaling. Haar normale huidskleur keerde langzaam terug. Niemand zei een woord totdat ze zelf de stilte doorbrak.

“Heb je mijn leven gered, schatje?”

Walter werd emotioneel en keek door de tranen heen diep in haar ogen waar hij achter de door de jaren heen verweerde blik een pure vorm van moed en wijsheid zag die hij nog nooit eerder had gezien. Hij keek om zich heen en richtte zich tot Gerd:

“Gerd, kan je ons weer terugbrengen naar de parkeerplaats?”.

Binnen enkele minuten stonden ze weer in de bak van de luchtballon. Gerd deed zijn ooglapje weer op en de papegaai landde in een vloeiende beweging op zijn schouder. De luchtballon steeg op, en na een korte, donkere vlucht in de wolken zette Gerd de landing in. De parkeerplaats kwam weer in het zicht en Walter zag de haringkar en zijn auto staan. Hij werd overmand door een gevoel van opluchting. Op het moment dat de bak van de luchtballon de grond raakte, omhelste de prostituee hem intens.

“Dank je wel, schatje”. Ze gaf hem een kus op zijn wang. Hij voelde een tintelend gevoel in zijn buik.

Ze liepen hand in hand naar de voorzijde van de haringkar waar ze per ongeluk Karin tegen het lijf liepen. Van schrik liet de prostituee direct Walter’s hand los, maar Karin had het al gezien en richtte zich boos tot Walter:

“Zo, meneertje, bedoel je dit met het halen van een broodje haring? Je wilde natuurlijk gewoon even naar de hoeren onder het mom van ‘een broodje haring halen’. Gadverdamme, gore viespeuk!”.

De prostituee droop langzaam af in de richting van de bosjes, terwijl Karin terug in de auto ging zitten en de deur met een hard klap achter zich dichttrok. Walter bleef alleen achter, keek naar de prostituee, naar Karin, en terug naar de prostituee. Hij hoefde niet lang na te denken om te weten wat hij moest doen.

Hij opende de deur van zijn auto en trok Karin hardhandig de auto uit. Vervolgens begeleidde hij de prostituee op elegante wijze naar de zitplaats waar Karin zojuist had gezeten. Zelf liep hij om de auto heen en ging achter het stuur zitten. Hij startte de auto en keek even opzij naar de vrouw die hij de afgelopen uren steeds leuker begon te vinden.

“Hoe heet je eigenlijk?”.

“Claudia, en jij, schatje?”

“Wat een mooie naam. Ik ben Walter”.

Hij keek in de achteruitkijkspiegel naar zijn kinderen.

“Jongens, dit is Claudia, jullie nieuwe moeder”.

De kinderen keken niet op van hun tablets. Walter reed de parkeerplaats af, de duisternis in.