De raad was sceptisch. De opdracht voor het ontwerp van een nieuw stadsblok in de binnenstad was na een lange strijd eindelijk gegund aan een jong architectenbureau. Twee bureau’s waren geselecteerd: de modernisten en de traditionalisten. Met al zijn krachten had de Burgemeester Cor van Rupten gevochten om het modernistische kantoor te laten winnen. Hij leek door ze geobsedeerd:

‘Dit bureau, ze zijn gewaagd. Aan het hoofd staat een architect, zo uitzonderlijk! Zijn visie omspant de hele wereld, zijn ambitie is ongekend. Hij wil deze wereld eigenhandig transformeren, brengen naar Zijn Heilstaat. Hij is de beste in zijn vak. Een visionair. Zijn ontwerpen overstijgen… ontwerp. Ze raken bijna het goddelijke, nee, wat zeg ik: ze zijn het goddelijke. Hij is een god. Geloof me! Geloof me als ik zeg dat hij een god is, verdomme!’

‘Ja joh, rustig Cor, laten we eens kijken.’

Het moment was daar. De architecten kwamen binnen, met aan het hoofd De Man, dhr. ir. Rudolf Pastaat, eigenaar van het bureau, Onderneming Pastaat Architecten, O.P.A. Zijn hoofd fier in de lucht geheven, zijn zwarte coltrui strak om de nek, het stalen kunstzinnige brilletje op het puntje van zijn neus. Zijn blik ging over de raadsleden, alsof het een vleeskeuring was. Géén van de raadsleden leken hem te bevallen. Hij schudde hun handen, ferm, kort, nauwelijks oogcontact makend – alsof ze zijn tijd niet waard waren.

Hij was kaal, had diepzwarte wallen onder zijn ogen en een manke pas: zo was hij, architect Rudolf Pastaat. De raadsleden waren enigszins onder de indruk. Dus dit was nou een visionair, dat hadden ze nog niet eerder meegemaakt. Niemand wist veel over hem, behalve wat ze van Burgemeester van Rupten hadden gehoord.

Aanvankelijk waren de verwachtingen niet te hooggespannen. Het betrof een klein blok in het centrum, hier zou wellicht een appartementencomplex kunnen komen met een paar winkels, wellicht een nieuw theater. De raad begon zich echter zorgen te maken toen ze enkele jonge, oververmoeide helpers achter de architect aan geschuifeld zagen komen. Ze droegen een reusachtige maquette die in twee delen door de deur moest. Dat ding leek toch zeker veel te massaal voor de gegunde opdracht… Met veel gekras en gevloek werd het onmetelijke model op een tafel geplaatst. Men zou later horen dat het hele trappenhuis vernield was omdat ze met de harde hoeken overal tegenaan waren gestoten; met een zaag hadden ze een hap uit een kostbare historische deur genomen om de maquette binnen te krijgen.

‘Dames en heren’ riep de architect net iets te hard. Een raadslid verslikte zich in zijn koffie van schrik, de schelle, onaangename stem deed de nekharen omhoog staan.

‘Zie hier, mijn ontwerp voor Blok 7!’

Hij wees naar de maquette met zijn typische satanische grijns. Ergens in de stad stierf een pasgeboren kind. De raadsleden zagen een wanstaltig grijs blok met talloze uitstulpingen temidden van een stad. Het blok domineerde alles, op het eerste gezicht was het een gedrocht. Met tegenzin luisterden ze naar het verhaal van de architect.

‘Heren, zoals u wellicht weet betreden wij een nieuwe tijd. De moderne wereld vraagt méér van de stad. De mensen zijn bang voor verandering, maar de mensen, of hoe ik ze liever noem: het domme volk – jawel, het domme achterlijke volk, heeft het fout. Zoals gewoonlijk. Ze zien niet in dat verandering onvermijdelijk is. Verandering maakt een stad tot méér. De metropool moet plaats bieden aan alle vormen van het moderne leven! En daarom is verandering goed, verandering is heilig. Mensen zullen een nieuwe vorm van leven omarmen. Een manier die ik dicteer, met dit ontwerp. Jawel, het wordt tijd dat alles gaat veranderen… Alles!!’

‘Maar meneer Pastaat, dit is geen metropool, dit is een kleine provinciale stad…’

‘Zwijg!’ schreeuwde de architect neurotisch. Een ader klopte bij zijn slaap.

‘Dit’ zei hij, ‘is mijn visie. Een complex van zevenhonderdvijftig meter bij vijftienhonderd, perfectie in beton, glas en staal. Ik leg een grid over de stad uit, een grid, ja, geïmporteerd van over de oceaan. Daar zijn jullie vast niet geweest he? Neeee… Ik zal het even in kindertaal uitleggen. Alles wordt vierkant! JA! Zo komt de potentie van de stad helemaal tot ontwikkeling: spontaniteit komt tot uiting, spontaniteit die jullie provinciale gat, deze modderkuil, dit achterlijke boerendorp zó hard kan gebruiken. Dit is een visie voor Blok 7 en de stad in éérlijke vormen, éérlijke materialen: alles volgens de principes van massaproductie, alles strak gegoten in gewapend beton, alles gemaakt in de fabriek, van Rupten Prefab Bouw B.V.. Kortom; uw stad, klaar voor het nieuwe millennium!’

De raadsleden keken elkaar aarzelend aan en kwamen dichterbij, bekeken de maquette.

‘Meneer Pastaat… is dit de Reeweg?’

‘Correct.’

‘Dus het ontwerp zou de hele binnenstad beslaan? Gezien de schaal…’

Nerveuze blikken werden uitgewisseld, Pastaat gaf geen krimp.

‘Dat klopt. De middeleeuwse stad zal plaats maken voor één blok. Men zal in identieke woningen leven, ik vergelijk het altijd met kooien: hoe verschillen mensen immers van dieren? Niet! Het volk, het domme idiote volk, is net als dieren. Dieren leven in hokken. Zijn hokken groot? Nee! Hokken zijn klein en uniform. Behalve de penthouses natuurlijk, die zijn fantastisch, groot, en bieden een weergaloos uitzicht.’

Zijn ogen glinsterden van manie, spuug droop van zijn kin.

‘Meneer Pastaat, u zegt dat wij vierhonderd stadsmonumenten en vijfenveertig rijksmonumenten moeten bulldozeren, de grachten moeten dempen, de eeuwenoude unieke kerken en kerkhoven verwijderen?! Dat wij alle bomen moeten ontwortelen en honderden historische winkels en café’s verbannen?’

Pastaat knikte gretig.

‘Het wordt tijd dat we afscheid nemen van de ketenen van het verleden; de nieuwe tijd vraagt offers! Van IEDEREEN! Deze nieuwe stad maakt alles perfect. Ja! De walgelijke kleine klotestraatjes, we slopen ze! Alles gaat weg! Alles!

Ophef barstte uit in de zaal. De raadsleden schreeuwden onderling, burgemeester van Rupten sprong op een stoel.

‘Raadsleden, beheers je! Het is inderdaad tijd voor radicale vernieuwing. Ik steun de heer Pastaat volledig, sterker nog, ik heb door middel van de Noodwet toestemmig gegeven. Morgen wordt de Breestraat vernietigd, gevolgd door de Grote Markt en de Heilige Sint-Mariakerk.’

Met uitpuilende ogen vervolgde hij:

‘Pastaat! Toon de dia’s!’

Een diaprojecter sprong aan, de lichten doofden. Kreten van ophef en ongeloof klonk door de zaal terwijl eindeloze betonnen galerijen werden getoond, duizenden identieke appartementen met beige grindbetonnen platen en stalen roosters voor de ramen. Pastaat was naar een hoek van de kamer gelopen en stond met een hand in zijn broek te bewegen.

De raadsleden begonnen zich te verliezen in wanhoop en furie.

‘Dit mag niet gebeuren!’ riep een raadslid. ‘Laten we onze historie zomaar uitwissen? Voor de waanbeelden van een gestoorde architect?! De stad verandert in een levende hel, een vlakte des doods! We zullen neerdalen in universele krankzinnigheid!’

Pastaat keerde zich met een ruk om uit zijn masturbatiehoekje en liep op hem af.

‘Weet je wat jij bent? Jij bent een domme, fascistische clown. Jij bent zo’n idioot die denkt dat mensen in bakstenen huizen willen wonen. Gadverdamme. Je snapt het niet! Het hele concept van architectuur is dat vooruitgang onvermijdelijk is, architectuur móet en zal vernieuwend zijn! Laat me raden, je woont in een treurig klein huisje ergens, met kitscherige oranje dakpannen en houten kozijnen… En uitgerekend jij, zonder opleiding als architect, durft je met onze edele kunst te bemoeien? Met het onvermijdelijke lot van de mensheid? Met de principes van het rationalisme, het functionalisme, met de geest van Le Corbusier zelf?!’

Hij spuugde in het gezicht van het raadslid. Deze begon opeens te glimlachen, niet wetend wat hem bezielde. Hij schreeuwde, uitzinnig: ‘Rudolf Pastaat heeft gelijk!’

De overige raadsleden, verward, bang en wanhopig, raakten opeens ook in de zwang van de architect en zijn plan. Spontaan begon de haat voor die oude ellendige stad op te borrelen, met haar gebogen lanen, de café’s waar schrijvers hun romans hadden geschreven, de sierlijke theaters en filmhuizen, kronkelende steegjes en eeuwenoude grachten.

‘Slopen! Slopen! Slopen!’ riep men in koor. De kogel was door de kerk; die dag zou een luid brullende rij bulldozers aan de horizon verschijnen, die zonder waarschuwing de stad zouden vernietigen. De kerken werden volgestopt met dynamiet en opgeblazen, sloopkogels ramden gaten in eeuwenoude grachtenpanden. De grachten zelf werden gedempt met het puin. 1000 jaar geschiedenis werd in enkele middagen gewist en maakte plaats voor het meest gehate en gevreesde complex ooit.

Blok 7 was even indrukwekkend als godsgruwelijk; het was onmetelijk groot met hoge muren rondom, eindeloos veel repetitieve torens verbonden door luchtbruggen en tunnels. In de diepe parkeergarages werd iedere dag iemand geliquideerd en gingen de gruwelijkste drugsdealers hun gang, in de labyrintische galerijen verdwaalden praktisch alle bezoekers. Iedere bewoner werd vroeg of laat mentaal opgeslokt door de immensheid en de monotonie: zij zakten zonder uitzondering af in psychoses en manie. Na tien jaar was het complex veranderd van prestigieus project in een met algen begroeide, door roet bevuilde ghetto waar men altijd gegil en gehuil vandaan hoorde komen.

Men had geen andere keuze: Blok 7 werd veranderd in een gekkenhuis annex gevangenis. Wereldwijd verkreeg het bekendheid onder vele namen: Het Deerniswekkend Bastion, de Hel van Pastaat, De Verdwenen Stad of zelfs het Rijk der Schimmen. Alle raadslieden gingen er wonen, daalden af in een gitzwarte krankzinnigheid en werden nooit meer gezien.

En de architect? Rudolf Pastaat trof geen blaam. Tevreden richtte hij zich op nieuwe projecten. De sloopkogel waarde vrijelijk rond door de Oude Wereld en nam schoonheid, historie en herinneringen mee.

Het was hem weer gelukt.