Keesje was een vrolijke krullenbol uit Erkst, een klein boerendorp. Hij had een spleetje tussen zijn tanden. Een beugel had hij nooit gekregen van zijn ouders, want dat stond gelijk aan Godslastering. Het hebben van paars gekleurd stekeltjeshaar daarentegen niet. Zijn vadsige moeder, Greta, probeerde hiermee de cellulitis op haar voorhoofd te verbloemen. Die had ze opgelopen doordat ze met haar hoofd was flauwgevallen in haar eigen vergiftigde cake. Die was bedoeld voor haar man, Keesje’s vader, die door een koe was verpletterd en daardoor compleet was verlamd.
De druk van de verzorging en het gebrek aan bevrediging hadden Greta doen besluiten haar man te vermoorden. Nee, een goed huwelijk was het niet. Na de mislukte moordpoging was ze tot bezinning gekomen en voerde ze de cake aan de geiten op het erf. Tijdens het voeren zag Greta iets veranderen in de blik van de geiten. Zij werden plotseling zeer agressief, ontsnapten uit de stal en aten alle religieuze kinderen uit Erkst op. Voor bevrediging had Greta zich op Keesje gestort, die zijn moeder, en daarmee alle vrouwen als het ultieme kwaad beschouwde.
Na zijn jeugd vol trauma ging Keesje studeren in de grote stad. Hij was uitgegroeid tot een lange, magere schlemiel met een blik in zijn ogen waar vrouwelijke mede-studenten koude rillingen van kregen.
“Waarom kijk je zo raar uit je ogen?”, had een studente hem eens gevraagd.
Hij keek haar aan zonder te antwoorden. De studente kreeg kanker en overleed twee weken later.
Hij huurde een viezige container in een havengebied dat ’s avonds veranderde in een lugubere plek vol drugsdealers, hoeren en psychopaten. Wie daar een lekke band kreeg, werd bijna zeker de bosjes ingetrokken. Hij had zijn vader meegenomen uit zijn ouderlijk huis en op een stoel in de hoek van de container vastgebonden.
“Kan je me zien als ik een lekker wijf ga naaien, pa”, lachte hij zijn gele tanden bloot.
Zijn vader knipperde. Er kwamen alleen geen mooie studentes bij hem over de vloer, wel mannelijke prostituees, gebitsloze heroinehoertjes en gedrogeerde ouderen. Zijn vader moest het allemaal aangluren. De tranen die over zijn wangen vloeiden, interpreteerde Keesje als tranen van geluk.
“Je zult wel trots op me zijn, papa. Ik ga vanavond weer naar de vuilcontainer om te scoren”.
Hij gaf zijn vader een knipoog en liep het holst van de nacht in. Voor dit soort nachten trok hij altijd zijn lange gele regenjas aan, waardoor hij zich aantrekkelijker voelde.
Een paar uur later kwam hij terug met Greta, zijn bloedeigen moeder. Die was na het “Debacle van Erkst”, een gebeurtenis die zelfs voor dit verhaal té zwart is, de hoer gaan spelen in het havengebied waar Keesje woont. Ze was sterk vermagerd en sprak alleen nog maar tandloos Pools, waardoor hij haar niet meer had herkend. Greta zelf was zodanig onder invloed dat ze niet meer in staat was om iemand te herkennen. De enige die alles bewust meemaakte, was Keesje’s vader, die zijn vrouw herkende aan haar paarse stekeltjeshaar. Hij zag van dichtbij hoe moeder en zoon de liefde bedreven.
Nadat Keesje zijn moeder 15 euro had gegeven, verliet ze de container, maar struikelde op het trappetje naar beneden en knalde met haar hoofd op de stenen. Terwijl ze langzaam doodbloedde, deed Keesje het licht uit.
“Slaap lekker, papa”.