Linda werd wakker van een luide knal. Ze zat recht overeind en klikte het lampje boven het bed aan. Ze zag dat het bed verder leeg was. Het dekbed van Arnold lag verfrommeld bij het voeteneinde. Er klonk nog een luide, blikachtige knal.

“Arnold?”, riep ze in de richting van de openstaande slaapkamerdeur.

Geen antwoord.

Ze rolde het dekbed van zich af, stapte in haar pantoffels en liep naar de overloop. Haar hart bonsde in haar keel. De overloop werd verlicht door de opkomende zon, maar ze zag er niemand. Er klonken weer een paar blikachtige knallen die van beneden leken te komen. Langzaam sloop ze de trap af en probeerde bij iedere stap te voorkomen dat het hout van de treden te luidruchtig zou kraken. Af en toe stopte ze even om te kunnen luisteren. Ze hoorde geschuifel in de keuken. Zou Arnold ontbijt voor haar maken? Terwijl ze zichzelf deze vraag stelde, kwam de gedachte bij haar op dat Arnold een avondmens is en nooit zo vroeg opstaat om ontbijt te maken.

Beneden aangekomen, zette ze haar hand op de klink van de keukendeur. Ze opende de deur voorzichtig. Daar zag ze Arnold, naakt, op handen en voeten, gulzig uit de voederbak van de hond eten. Hij keek niet op of om van haar binnenkomst en was volledig gefocust op de voederbak. Ze keek rond en zag dat de keuken een complete ravage was. Op het fornuis stonden allerlei pannen te pruttelen. Er hing een niet duidbare, maar onprettige geur.

“Arnold, wat doe je?”.

Arnold keek om, zichtbaar geschrokken. Linda keek recht in zijn besmeurde gezicht en rooddoorlopen ogen. Van schrik gooide hij de voederbak om, sprong op het aanrecht en duwde daarbij per ongeluk een grote pan met stomende zwarte smurrie van het fornuis. De zwarte smurrie verspreidde zich over de keukenvloer, waardoor Linda een paar stappen naar achteren moest zetten. Arnold sprong van het aanrecht en rolde als een bezetene door de zwarte smurrie, geluiden makend die leken op iets tussen kreten van pijn en krankzinnig gelach. Hierna snelde hij, op handen en voeten, langs Linda de woonkamer in, waar hij de witleren bank bevuilde en op de eettafel ging liggen, terwijl hij het geluid van een varken imiteerde.

“Knor, knor, knor, ik ben een varkentje!”, raaskalde hij.

Linda stond verstijfd in de deuropening van de woonkamer. Arnold en zij waren de avond ervoor samen naar bed gegaan en in elkaars armen in slaap gevallen. Ze had niks raars aan hem gemerkt. Ze kneep zichzelf in haar arm, hopend dat ze wakker zou worden uit een droom. Er gebeurde echter niks. Ze ademde diep in en uit op een manier die ze bij yogales had geleerd, en liep stapje voor stapje in Arnold’s richting, haar hand naar hem uitreikend.

“Rustig maar, schatje. Ik ben het”.

Toen ze tot op een halve meter was genaderd, begon hij als een wilde hond te grommen. Ze zette een stapje naar achteren en keek de verwilderde Arnold, haar echtgenoot, in de ogen. Ze probeerde rustig te blijven en haar opties te overwegen. Wegrennen? Weer terug in bed gaan liggen en wensen dat dit een droom is? De dokter bellen?

Ze deed de woonkamerdeur achter zich dicht en rende terug de trap op. In de slaapkamer pakte ze haar mobiele telefoon van het nachtkastje en typte het noodnummer van de huisartsenpost in. De telefoon ging een aantal keren over tot er een jonge vrouw opnam.

“Met huisartsenpost Boelenstreek, u spreekt met Laila. Wat kan ik voor u doen?”.

“Ja, goedemorgen, u spreekt met Linda Karstens. Mijn echtgenoot vertoont vreemd en verwilderd gedrag. Ik werd vanochtend wakker en toen betrapte ik hem op het eten uit de voederbak van de hond en nu maakt hij varkensgeluiden”.

“Oh, wat vervelend, mevrouw. Zijn u en uw echtgenoot in levensgevaar?”.

“Nee, dat niet, maar dit is heel zorgelijk gedrag…”.

“Ik kan me voorstellen dat het niet prettig is. Kan ik uw echtgenoot misschien even spreken?”.

“Kunnen jullie niet gewoon langskomen om te helpen?”.

“Nee, dat kunnen wij niet zomaar doen. Ik moet uw echtgenoot eerst spreken om de situatie beter in te kunnen schatten. Zou u de telefoon aan hem kunnen overhandigen?”.

“Ik kan het proberen, maar zonet gromde hij nog naar me toen ik dichtbij hem kwam”.

“Toch zou ik hem graag even willen spreken”.

Linda liep de trap weer af, de woonkamer in. Daar was hij niet. Ze hoorde geluiden uit de keuken komen. Bij het wederom openen van de keukendeur zag ze hoe Arnold de onduidbare inhoud van de voederbak over zijn hoofd gooide. Ze reikte hem met enige voorzichtigheid de telefoon aan. Arnold pakte die van haar aan en zette hem met een argwanende blik tegen zijn oor. De inhoud van de voederbak droop over zijn gezicht.

“Goedemorgen, u spreekt met Arnold Karstens”, klonk hij volledig normaal.

Linda kon niet horen wat er aan de andere kant van de lijn werd gezegd, maar de wilde blik was plotseling uit Arnold’s ogen verdwenen en hij beantwoordde een aantal vragen alsof hij in een werkgesprek zat; keurig en gevat.

“Nee, het gaat heel erg goed met mij… ik verzeker u dat er niks aan de hand is… u hoeft niemand langs te sturen… mijn echtgenote is de laatste tijd nogal panisch… maakt u zich geen zorgen… nee, ik heb geen behoefte aan een gesprek… ik wens u een fijne dag”.

Hij liet de telefoon in de voederbak vallen, opende de deur die naar de tuin leidde en begon als een hond een gat te graven in het grasperkje. Linda pakte de telefoon op uit de voederbak en hervatte het gesprek met Laila van de huisartsenpost.

“Bent u er weer, mevrouw?”

“Ja, ik ben er weer.”

“Ik kan helaas niks voor u doen op dit moment. Uw echtgenoot klinkt volledig normaal en hij wil niet dat wij langskomen”.

“Ja, maar…”, stamelde Linda.

“Helaas zijn dat de regels, mevrouw. Mocht de situatie nou levensbedreigend worden, kunt u 112 bellen”.

“Ik snap het niet. U zou de keuken moeten zien… het is hier een ravage…Hij is nu een gat aan het graven in de tuin”.

“Het spijt me, maar ik kan op dit moment niks voor u betekenen. Misschien dat u uw huisarts later kunt bellen en dat die even een kijkje kan komen nemen”.

Linda bleef verbouwereerd achter. Ze keek naar de tuin. Arnold had er inmiddels een schep bij gepakt en was als een bezetene aan het graven. De hoop aarde naast de kuil groeide gestaag tot een enorme bult die vrijwel het gehele grasperkje innam. Ze opende de deur naar de tuin, liep tot de rand van de kuil en keek met een glimlach naar haar echtgenoot:

“Schatje, wat ben je aan het doen?”

Arnold stopte met graven en keek haar aan.

“Ik zoek de sarcofaag van Brutus de Grote! Brutus leeft nog, ik zeg het je! Volgens de verhalen uit sinistere oorden leeft hij al eeuwen van blikken ananas en mensenoffers. Ik ga hem vinden en dan ga jij met hem trouwen. De rest van het volk zal zich onderwerpen aan zijn bloeddorstige plannen!”.

“Oh, wat bijzonder, dus dan ga ik trouwen met Brutus de Grote?”, speelde ze mee, sarcastisch.

“Ja, Linda, jij bent de uitverkorene om met Brutus de Grote, de almachtige, te trouwen!”.

“Wat interessant. Zal ik even wat brood bij de bakker halen voor mijn harde werker?”.

Arnold keek haar in stilte aan, dacht een paar seconden na en slaakte een luide kreet die Linda als een bevestiging interpreteerde. Vervolgens ging hij door met graven.

Linda trok snel haar schoenen en een lange jas aan, verliet het huis en belde haar huisarts, mevrouw Pasma, met de vraag of ze langs wilde komen. Ze vertelde het hele verhaal inclusief de reactie van de huisartsenpost. Mevrouw Pasma stemde toe om langs te komen en vertelde dat ze Tony, haar stagiair, mee zou nemen.

Na snel wat brood te hebben gekocht bij de bakker, snelde Linda terug naar huis waar ze mevrouw Pasma en Tony aantrof op de oprijlaan van haar huis. Toen ze waren uitgestapt, kon Linda het tweetal goed observeren: mevrouw Pasma was een kleine, licht gezette en chique geklede mevrouw van rond de zestig jaar oud met een grijze boblijn, een rond brilletje op haar neus en een parelketting om haar nek. In haar linkerhand droeg ze een bruinleren dokterstas. Tony daarentegen was een bonk van een kerel van twee meter tien met kort, geblondeerd stekeltjeshaar, tatoeages in zijn nek, een gouden botje door zijn neus, met daaraan een belletje dat klingelde wanneer hij hard uitademde, en zwarte kleding. Zijn spieren staken bijna door zijn strakke shirt heen en hij droeg daaronder een zwarte joggingbroek en grote zwarte schoenen met stalen neuzen. Hij zag er niet bijster slim uit, onder andere doordat hij lichtjes scheel uit zijn ogen keek.

“Fijn dat jullie zo snel konden komen”, zei Linda handenschuddend.

De hand van Tony was zo stevig dat het haar hand kneusde.

“Uiteraard komen wij even langs”, sprak mevrouw Pasma, terwijl ze Tony een smerige knipoog gaf.

Tony brieste, zo luid als een paard, waardoor het belletje onder zijn gouden neusbotje luid klingelde. Zowel mevrouw Pasma als Tony moesten hier hard om lachen.

“Het is hier binnen een enorme ravage, dus schrik niet”, vervolgde Linda.

“Maakt u zich geen zorgen. We zijn wel wat gewend”.

Linda opende de voordeur en ging mevrouw Pasma en Tony voor. Bij het betreden van de keuken deinsde ze terug van verbazing. De keuken was brandschoon. De smurrie was van de keukenvloer verdwenen. De voederbak stond waar die altijd stond. Het fornuis was keurig opgeruimd. Ze keek door het raam naar de tuin waar de bult met aarde nog iets was gegroeid. Arnold was alleen nergens te bekennen. Ze keek mevrouw Pasma en Tony zenuwachtig aan.

“Laten we maar even naar de woonkamer gaan”, stelde ze voor.

Ze ging de twee voor en opende de woonkamerdeur. Linda’s mond viel open van verbazing. Daar zat Arnold, in driedelig pak, aan een keurig gedekte tafel voor twee personen. Op zijn eigen bord lag overduidelijk een drol. Mevrouw Pasma en Tony deelden een kortstondige blik.

“Ben je daar eindelijk, schatje. Heb je lekker vers brood van de bakker meegenomen? Je had me wel even kunnen vertellen dat je twee gasten zou meebrengen”, zei Arnold op volstrekt normale toon. Linda wist niet wat ze moest zeggen.

“Goedemorgen, Arnold. Ik wil u verder niet storen bij het ontbijt, maar ik ben mevrouw Pasma, huisarts. Dit is mijn stagiair Tony. Ik ben door uw echtgenote gebeld, omdat ze zich zorgen maakt over u”.

Arnold keek onschuldig, terwijl hij een stukje van de drol afsneed en met een vork in zijn mond schoof.

“Zorgen? Waarom zou mijn echtgenote zich zorgen maken over mij?”, zei hij, luid smakkend en kokhalzend.

Mevrouw Pasma keek hem peinzend aan en haalde een stethoscoop tevoorschijn uit de dokterstas.

“Mag ik u even kort onderzoeken?”.

Arnold knikte instemmend. Terwijl mevrouw Pasma wat korte lichamelijke onderzoekjes deed, verdween Tony in de tuin waar hij verder ging met het graven van de kuil. Die was inmiddels zo diep geworden dat alleen zijn kruin nog boven het maaiveld uitkwam. Linda keek op een afstandje toe en kon haar verbazing met moeite onder stoelen of banken steken.

“Mevrouw Pasma, ziet u niet dat mijn echtgenoot poep aan het eten is?”.

Mevrouw Pasma keek om en deed de stethoscoop terug in de dokterstas.

“Ja, dat zie ik, maar uit mijn onderzoeken blijkt dat er niks mis is met uw echtgenoot. Sterker nog, uw echtgenoot is kerngezond”.

Arnold glimlachte breeduit bij het horen van deze conclusie. Hij sneed nog een stukje van de drol op zijn bord af en stopte die triomfantelijk in zijn mond. Kokhalzend doch lachend slikte hij de hap door.

“Het is toch niet normaal dat hij poep eet? Kijk nou wat hij doet?!”.

Linda klonk voor het eerst wanhopig. Mevrouw Pasma pakte het bord met de drol en rook eraan.

“Het is inderdaad poep”, concludeerde mevrouw Pasma op serieuze toon. “Maar uw echtgenoot is gezond, dus ik zie op dit moment geen reden om iets te doen”.

Haar telefoon piepte. Een noodgeval. Tony kwam weer uit de kuil tevoorschijn. Mevrouw Pasma sommeerde hem om mee te komen en samen liepen ze naar de auto. Linda volgde het tweetal.

“Mevrouw Pasma, u kunt dit toch niet menen?”, riep ze vanuit de opening van de voordeur.

Mevrouw Pasma draaide zich om: “Mevrouw, uw verhaal aan de telefoon ging over een verwilderde man die uit de voederbak vreet, varkensgeluiden maakt en de hele keuken overhoophaalt. Ik heb nog nooit zo’n gezonde man gezien. Misschien moet u het eens wat rustiger aan doen. Ervaart u veel stress op uw werk?”.

Linda stond met haar bek vol tanden. Terwijl mevrouw Pasma en Tony de oprijlaan afreden, hoorde ze alweer een combinatie van varkensgeluiden en het geratel van keukenmachines uit de keuken komen.

Ze besloot om niet terug naar binnen te gaan, maar om een rondje te gaan wandelen. Ze sloot de voordeur achter zich en liep naar het parkje in de buurt. Alles voelde zwaar; haar benen, haar hoofd. Een migraineaanval lag op de loer en helder nadenken lukte amper. In het parkje ging ze even op een bankje zitten, leunde naar voren en liet haar hoofd in haar handen rusten.

Een man verkleed als toverfee ging naast haar zitten en tikte met een toverstafje op haar achterhoofd. Linda keek in zijn ogen; de toverfee zag er ondanks de glimmende toverhoed en de lichtblauwe jurk uit als een smoezelige man. Aan de andere kant van haar ging een andere man zitten, verkleed als Sneeuwwitje, maar met dezelfde smoezelige uitstraling. Recht voor haar neus ging nog een man staan, verkleed als Assepoester.

Er kwamen opeens allerlei mannen uit de bosjes tevoorschijn, verkleed als Roodkapje, Doornroosje, Vrouw Holle en een aantal onbekende sprookjesfiguren, waaronder Anton Schoenmaker, een Oezbeeks sprookjesfiguur in de gedaante van een moddervette verpleegster die, volgens de verhalen van gekken, ’s nachts gestichten binnendringt en vieze verhaaltjes in de oren van slapende bewakers fluistert. Anton Schoenmaker was echter geen sprookjesfiguur, maar een écht bestaande man uit Waalwijk die ’s nachts wel degelijk gestichten binnendrong om smerige verhaaltjes in de oren van slapende bewakers te fluisteren. De eén na de andere bewaker ontspoorde hierdoor, maar niemand geloofde de gekken toen ze vertelden dat dat door Anton Schoenmaker kwam. Zodoende bleef zijn bestaan louter een sprookje en stond hij hier tussen de andere mannen, die in tegenstelling tot hem, wél verkleed waren.

“Ga je mee naar sprookjesland, meisje?”, vroeg de toverfee met zware, doorrookte stem.

“Waar heb je het over!?”, reageerde Linda geïrriteerd.

De sprookjesfiguren keken haar indringend aan.

“Als jij niet meegaat naar ons sprookjesland, brengen wij ons sprookjesland wel naar jou”, sprak de toverfee, terwijl hij touwen met aan de ene kant een spijker uitdeelde. De ogen van de sprookjesfiguren begonnen te glimmen. De toverfee zette een lege fles wijn vlak voor Linda’s voeten neer.

“We gaan spijkerpoepen!”, joelde Doornroosje van vreugde, terwijl hij zijn broek liet zakken en het touw bevestigde. De andere sprookjesfiguren volgden zijn voorbeeld.

Ze stelden zich op in een rij en probeerden eén voor eén de spijker in de hals van de wijnfles te dippen. Hierbij werd luidruchtig gekreund wanneer dit lukte.

“Doe je mee, meisje?”, vroeg de toverfee terwijl hij de spijker de hele tijd naast de hals van de wijnfles liet zakken. Ook viel zijn touw regelmatig op de grond. De glimlach op zijn gezicht veranderde langzaam in een bozige frons.

“Hé, toverfee, we hebben niet de hele dag de tijd! Wij willen ook spijkerpoepen!”, riep de man verkleed als Roodkapje van achteruit de rij.

Op dat moment viel het touw van de toverfee wéér op de grond.

“Houd je bek, Roodkapje! Wie heeft verdomme die veel te gladde touwen geregeld?! Zo kan ik toch niet spelen?!”

Zwaar geïrriteerd trapte hij de wijnfles omver. De andere sprookjesfiguren joelden het uit. Ze wisten wat nu zou komen. Anton Schoenmaker haalde een hoed met daarop twee genaaide ezelsoren tevoorschijn en zette die op het hoofd van de toverfee.

“Tijd voor Ezeltje Prik!”, joelde hij het uit van plezier.

De sprookjesfiguren dansten in het rond en verzamelden zich, allen nog steeds zonder broek, op tien meter van het bankje. Er werden rode blinddoeken uitgedeeld die ze gretig bij elkaar omdeden. De toverfee hing, ook zonder broek, voorovergebogen over het parkbankje en begon het gebalk van een ezel te imiteren. Dat was het startschot van het spel. De sprookjesfiguren liepen als kippen zonder kop door elkaar heen, botsten tegen elkaar op of kwamen in aanvaring met een boom. Allen probeerden ze op basis van het gebalk de ezel te vinden, op het juiste moment een erectie te krijgen en de ezel te “prikken”.

Anton Schoenmaker en Roodkapje liepen voorop, gevolgd door Sneeuwwitje en Vrouw Holle. De andere sprookjesfiguren krioelden daarachter. Roodkapje was de toverfee op een halve meter genaderd, maar het lukte hem niet om een erectie te krijgen waardoor Anton Schoenmaker, denkend aan een nieuw smerig verhaal dat hij van plan was om de komende nacht in de oren van slapende bewakers te fluisteren, hem voorbijstreefde. Vlak voor het moment dat hij “Ezeltje Prik” wilde schreeuwen, kwam Linda tussenbeide:

“Stop hiermee!”

Alle sprookjesfiguren deden hun blinddoeken af en keken haar verbaasd aan. De toverfee kwam van het bankje af en trok zijn broek omhoog.

“Wil je meespelen, meisje?”, vroeg hij.

“Nee! Ik heb geen zin meer in jullie walgelijke spelletjes!”.

Linda sloeg van woede de toverhoed van zijn hoofd af, waarna zowel zij als de toverfee elkaar geschrokken aankeken.

“Dat meen je niet… Bob? Bob van der Linden, ben jij het?”, riep Linda verbaasd.

Ze herkende haar broer aan de smaragdgroene tatoeage van een mol bovenop zijn kale kop waar hij al sinds de kleuterklas om had gezeurd.

“Bob, dat is heel lang geleden! Hoe gaat het met je?”

“Wel goed, zoals je ziet”, antwoordde hij met schaamrood op zijn kaken. Het was niet de bedoeling dat de andere sprookjesfiguren achter zijn identiteit zouden komen.

“Woon je nog steeds op de Tulpenlaan 34 in Monnikendam en werk je nog steeds als psychiater?”.

“Linda, misschien kunnen we dit een andere keer bespreken?”

“Je komt op precies het goede moment! Arnold, mijn man die jij nooit ontmoet hebt, gedraagt zich heel raar en zowel de huisartsenpost als mijn huisarts willen niet ingrijpen. Maar nu herinner ik het me weer: jij bent psychiater. Hoe geniaal! Dat ik daar niet eerder aan heb gedacht! Wil je alsjeblieft even met me naar huis komen om met Arnold te praten? Je zou me daar echt enorm mee helpen. Ik woon hier heel dichtbij. Kom, dan drinken we een kop koffie bij mij thuis en praten we gelijk bij”.

Linda gaf hem geen tijd om na te denken, pakte hem bij zijn arm en trok hem mee het park uit. Onderweg naar huis vertelde ze hem wat er was gebeurd sinds ze wakker was geworden. Ze vertelde hem over Arnold’s gedrag en over het gebrek aan hulp van de artsen. Ze stelde voor dat Bob zou proberen uit te vissen wat er met Arnold aan de hand was.

Bij haar huis aangekomen, draaide Linda de voordeur open en bleef even in de deuropening staan om te luisteren of ze iets van varkensgeluiden of het gekletter van pannen hoorde. Het was echter stil in huis. Doodstil. Ze zocht haar echtgenoot in de woonkamer en de keuken, maar kon hem niet vinden. Wel zag ze dat de eettafel in de woonkamer keurig was opgedekt voor een grote groep mensen, maar ze besteedde daar verder geen aandacht aan. Ze keek door het raam naar haar tuin die was veranderd in een bouwplaats, compleet met bouwkeet, kraan, graafmachines en een omheining met daarachter een aantal kwijlende gepensioneerden.

Linda en Bob liepen tot aan de rand van de kuil en keken naar beneden. Het was inmiddels geen kuil meer, maar een diep gat waarvan ze de bodem niet meer konden zien. Een oude, roestige ladder gaf toegang tot de onheilspellende diepte.

“Wat een werk… Heeft Arnold gezegd waarom hij dit gat wilde graven?”, vroeg Bob.

“Hij zei dat hij op zoek was naar ene Brutus de Grote. Zegt je dat iets?”

Bob schudde zijn hoofd.

“Arnold, ben je daar?”, riep Linda naar beneden. Haar stem echode na. Geen antwoord.

Bob haalde een muntje uit zijn portemonnee en gooide die in het gat, maar hoorde geen geluid van de weerkaatsing van het muntje op een hard oppervlak.

“Hé, wat moet dat hier?!”, klonk een zware stem achter hen.

Linda en Bob draaiden zich om en zagen hoe ze benaderd werden door een dikke, gesnorde man in een strak, zwart leren pakje met een roze bouwhelm op zijn hoofd. Bij iedere stap die hij zette, piepte zijn pakje luidruchtig.

“Hebben jullie toestemming om deze bouwplaats te betreden?”, vervolgde hij.

“Nou, toevallig is dit mijn tuin, dus dat lijkt me wel”, antwoordde Linda geïrriteerd.

“Waar is jullie vergunning van het Ministerie van Ondergrondse Zaken en Dwangarbeid?”.

“Krijg nou wat!? Ik woon hier en dit is verdomme mijn tuin!”

“Mevrouw, doet u rustig. Ik doe ook maar mijn werk. Ik heb die vergunning nodig, anders moet ik u verzoeken het terrein te verlaten”.

“En wie bent u dat u dat zomaar kan bepalen?”.

“Ik ben Guido de la Brulière, gecertificeerd opzichter van bouwterreinen en sekspaleizen uit naam van het Ministerie van Ondergrondse Zaken en Dwangarbeid, én dichter van het jaar in de categorie ‘perverse gedichten’ uitgeroepen door het Syndicaat van de Gouden Poedels. Ik zal een stukje voordragen en als het jullie lukt om niet te braken, zal ik jullie illegale aanwezigheid op dit bouwterrein door de vingers zien”.

Linda en Bob zagen geen andere mogelijkheid dan hiermee in te stemmen. De opzichter pakte een stukje papyrus uit zijn bilnaad en begon voor te lezen, terwijl hij zijn linker tepel masseerde:

“Sperma, plakkend aan de vacht van een hond,

Geaaid door kinderen met een migratieachtergrond.

Handen schuddend met tantes hier ver vandaan,

Kan niets de verspreiding van mijn genen tegengaan”.

Bob braakte, Linda niet. De opzichter glimlachte smerig en balde zijn vuist, alsof hij vierde dat het hem weer gelukt was om iemand aan het braken te krijgen. Zijn blik gleed af naar Bob, daarna naar Linda.

“Meneer, helaas moet ik u verzoeken te vertrekken. Mevrouw, gefeliciteerd, ik zal uw bezoek deze keer door de vingers zien”.

Bob trok een pruillip en richtte zich tot Linda:

“Linda, er is maar één manier om erachter te komen wat er met Arnold aan de hand is. Daarvoor zal je moeten afdalen in dit gat”.

Ze voelde hoe haar mond droog werd van de spanning. Het leek haar geen goed idee, maar Bob overtuigde haar van de noodzaak. Ze gaven elkaar een knuffel en Bob beloofde dat hij op haar zou wachten.

Linda zuchtte diep, zette een stap op de ladder en keek omhoog naar haar eigen huis, het huis waar ze twaalf uur eerder nog vredig naar bed was gegaan met haar echtgenoot. Toen ze een tweede stap zette, zag ze opeens de silhouetten van een man en een vrouw door het slaapkamerraam. Ze bevroor direct. Was dit Arnold met een andere vrouw? Vrijwel direct opende het mannelijke silhouet het raam en kwam het vrouwelijke silhouet naast hem staan. Het waren mevrouw Pasma en Tony. Er zat een hondenriem om Tony’s hals.

“Wat doen jullie in mijn slaapkamer? En waarom heeft Tony een hondenriem om?”, riep Linda naar boven.

“Wat doe jij op die bouwplaats zonder vergunning van het Ministerie van Ondergrondse Zaken en Dwangarbeid?”, riep mevrouw Pasma naar beneden.

“Ik zoek mijn echtgenoot. Hij zit ergens in dit gat!”, schreeuwde Linda boos.

“Als u niet ophoudt met schreeuwen, bel ik het Ministerie van Ondergrondse Zaken en Dwangarbeid en zult u van dit bouwterrein worden verwijderd”, schreeuwde mevrouw Pasma terug.

“Ik sta verdomme in mijn tuin en u staat in mijn slaapkamer in mijn huis, en nu gaat u bepalen dat ik uit mijn eigen tuin weg moet?”

“Regels zijn regels, mevrouw. Ik heb ze ook niet verzonnen. Maar we kunnen een deal maken; als u al uw kleren uittrekt en dat gat ingaat, zal ik het door de vingers zien”.

“Dus u wilt dat ik naakt dit gat inga? Bent u serieus?”, vroeg Linda sarcastisch.

“Ja, ik ben serieus. Of u gaat naakt dat gat in, of ik bel het Ministerie van Ondergrondse Zaken en Dwangarbeid. Kiest u maar”.

Linda werd witheet van woede en wilde mevrouw Pasma en Tony het liefste haar huis uitjagen met een honkbalknuppel. Toch volgde ze de instructie van mevrouw Pasma op, omdat ze zich ernstig zorgen maakte over Arnold en Bob haar nogmaals overtuigde om in het gat af te dalen. Ze maande zichzelf tot kalmte en kleedde zich uit. Haar mobiele telefoon hield ze in haar linkerhand. Hierna zette ze een paar stappen op de ladder. Op het laatst zwaaide ze naar Bob. Hij pinkte een traantje weg. Ze had geen idee waarom.

Het werd al snel donkerder om haar heen, waardoor ze besloot de zaklampfunctie van haar mobiele telefoon te activeren. Het licht kwam echter niet ver en hoe meer stappen ze op de ladder zette, hoe minder ze zag. De opening van het gat werd steeds kleiner totdat er een klein lichtpuntje overbleef, als een ster bij heldere hemel. Hoe heeft Arnold dit kunnen graven in minder dan één dag? Wat bezielde hem? Waar was hij? Deze gedachten gingen constant door haar hoofd terwijl ze stap na stap afdaalde totdat de ladder opeens leek op te houden. Ze scheen naar beneden, en inderdaad; ze was uitgekomen op een harde, zanderige bodem. Ze sprong van de ladder af en scheen in het rond om zich te kunnen oriënteren.

“Arnold?”, riep ze.

Geen antwoord.

Haar ademhaling werd zwaarder en er bekroop haar een wanhopig gevoel. Zou ze Arnold nooit meer terugvinden? Ze opende haar mobieltje en wilde hem bellen, maar zag dat ze op deze plek, diep in de grond, geen bereik had. Ze liep langs de wand van het gat om te kijken of er ergens een deur of een andere vorm van een opening te vinden was. Arnold moest ergens doorheen gegaan zijn. Ze kwam in eerste instantie niks anders tegen dan de ladder, totdat ze ergens een rechte, verticale inkeping voelde. Ze volgde de inkeping met haar handen tot aan de grond en vervolgens omhoog totdat deze een hoek van negentig graden maakte en horizontaal verder ging om vervolgens weer naar beneden af te buigen. Dit leek op een kleine rechthoekige deur. Ze zette druk tegen het oppervlak en tot haar verbazing schoof het direct open. Langzaam zakte ze door haar knieën en scheen door de opening. Ze zag niks dan duisternis.

“Arnold, ben je daar?”, riep ze door de opening.

Weer geen antwoord.

Ze bukte om door de opening te komen en bleef na een paar meter staan om in het rond te schijnen. Opeens dacht ze een kuchje te horen. Ze scheen in de richting van het kuchje, maar zag niets.

“Arnold, ben jij dat?”.

Vanuit het niets hoorde ze voetstappen in rap tempo op haar afkomen en nog voordat ze met haar mobiele telefoon in de juiste richting kon schijnen, werd haar telefoon uit haar handen gerukt. Haar ademhaling stokte. Het geluid van de voetstappen verdween en er bleef niks over dan de stilte. Ze hoorde weer een kuchje, maar kon niet identificeren uit welke richting dit kwam.

“Was jij dat, Arnold?”.

Opeens werd ze verblind door een groot, fel licht van boven. Ze sloeg haar handen voor haar ogen. Er klonk een luid applaus dat wel tien seconden aanhield. Toen het applaus stopte, hoorde ze meerdere kuchjes. Daarna weer de stilte. Pas toen haar ogen iets waren gewend aan het felle licht, kreeg ze door waar ze was; ze stond op een podium voor een groot publiek en werd verlicht door podiumverlichting. Ze kon ook steeds beter de gezichten onderscheiden van de mensen op de eerste twee rijen; allen keken ze haar verwachtingsvol aan.

Een man op een kameel kwam het podium opgelopen en liep een rondje om haar heen, alvorens hij afstapte en voor haar neus ging staan.

“Kan je even op mijn kameel passen?”, vroeg de man, terwijl hij de teugels om haar hand deed.

“Ehm… ja, maar…”, stamelde ze.

Nog voordat ze vragen kon stellen, rende de man het podium af. Nu stond ze daar; naakt én met een kameel. Sommigen uit het publiek grinnikten.

“Arnold, waar ben je?”, riep ze het publiek in.

Niemand reageerde. De kameel poepte op het podium. Iemand uit het publiek kuchte.

Achter haar daalde een groot scherm naar beneden en er bliepte een beamer aan. Ze zag haar eigen tuin. Bob, mevrouw Pasma en Tony zwaaiden lachend naar de camera. De opzichter deed ranzige dansjes en gaf tegelijkertijd aanwijzingen aan de bestuurders van de kraan en de graafmachines. Die stortten grote hoeveelheden aarde in het gat waar ze even daarvoor nog door was afgedaald. Ook Bob, mevrouw Pasma, Tony en alle sprookjesfiguren uit het park stonden aan de rand van het gat en schepten hopen aarde in het gat. Dit werd begeleid door heroïsche vioolmuziek, geproduceerd door een aantal violisten in de hoek van de tuin.

Linda’s hart versnelde en ze voelde een paniekaanval opkomen. Dit kon niet waar zijn. Direct nadat het gat compleet gevuld was met aarde, werd er een grasmat uitgerold en zag de tuin eruit alsof er niks gebeurd was. De kraan, graafmachines en bouwkeet verdwenen en de mensen uit de tuin zwaaiden allemaal vrolijk naar de camera, waarna ze haar huis binnentraden. De beamer floepte uit. Duisternis.

Linda hoorde haar hart in haar keel kloppen. De podiumverlichting ging weer aan. Alhoewel de kameel was verdwenen, was ze niet alleen op het podium. Op een paar meter van haar vandaan lag een onooglijk mannetje op een weelderig versierde troon; hij droeg alleen een vieze witte onderbroek waar zijn dikke buik overheen hing. Daarnaast werd hij getekend door een getrimd ringbaardje en een kroon die scheef op zijn kale, zwetende hoofd hing. Hij keek woest uit zijn ogen en kwijlde uit beide mondhoeken. Twee gespierde, knappe mannen vingen zijn kwijl op in koperen vazen.

“Meneer, weet u waar Arnold is?”, vroeg ze de man met trillende stem.

Geen reactie. Iemand uit het publiek kuchte.  De gespierde mannen ruilden een volle koperen vaas in voor een lege.

“Meneer? Weet u misschien waar Arnold is?”, herhaalde ze.

“Honger…”, hijgde de man. Zijn ogen waren op haar gericht.

Linda wist niet wat ze moest zeggen en keek ongemakkelijk naar de grond.

“Brutus heeft honger…”, herhaalde de man, zijn arm uitstrekkend in haar richting.

Ondertussen was in haar huis een feest aan de gang. Een grote groep mensen zat aan de gedekte tafel in haar woonkamer te genieten van een feestmaal. Onder hen waren Laila van de huisartsenpost, mevrouw Pasma, Tony, Bob, de opzichter en alle sprookjesfiguren, behalve Anton Schoenmaker die op dat moment een gesticht aan het binnendringen was. Mevrouw Pasma was al aardig aangeschoten toen ze opmerkte dat eén van de plekken aan tafel leeg was.

“Jongens, wie missen we?”.

De mensen aan tafel keken in het rond, naar elkaar en toen naar de zithoek waar een keurig geklede man verscholen zat achter een opengeslagen krant. Er waren twee gaatjes uitgeknipt om doorheen te kunnen kijken. De man zat door de krant heen naar een televisiescherm te staren. Op dat scherm werd een dialoog gevoerd tussen een naakte vrouw en een dikke man met een kroon op zijn hoofd. Het geluid van de televisie deed het niet.

“Kan iemand van jullie even het geluid aanzetten?”, vroeg de man van achter de krant vandaan.

Tony stond op van tafel en sloeg met zijn vuist op de televisie, waardoor het scherm brak, maar het geluid aanfloepte. Er klonk een luid applaus van een dolenthousiast publiek.

“Kut, nu heb ik het offerritueel gemist”, foeterde de man achter de krant geïrriteerd. Hij liet de krant zakken en keek naar het gezelschap aan tafel.

“Arnold, kom je eten?”, vroeg mevrouw Pasma.

De irritatie op Arnold’s gezicht maakte plaats voor een glimlach.