Het was een mooie, hoewel verdacht stille Novemberdag. Niet bij de familie De La Buivogne echter, daar was het altijd kermis.
‘Roodraaitien! Roodraaitien! Waar gaan de bakkes?’
Vadertje B de la Buivogne zat weer eens onzin uit te kramen aan het hoofd van de tafel. Zijn brillenglazen, vier centimeter dik, waren bruin van het vuil; zijn dikke kleine handjes met korte worstvingers speelden met een sigaartje.
‘Sussemaar! Sussemaar!’
Zijn vrouw, Lucia de la Buivogne, reageerde niet op het geschreeuw. Ze zat huilend op haar knieën voor de kraan, omdat er al veertien maanden groen water uit kwam. Haar zoons en dochters hadden dit niet eens door; zij dronken slobberend uit de wasbak waarin een klein ecosysteem was ontstaan met kroos, waterlelies, kikkerdril, vissen en een eend. Buiten het raam zat sinds kort een reiger, die verlangend staarde naar de wasbak.
‘Was er maar een reparateur’ mijmerde Lucia, terwijl ze half verteerd voedsel uit haar bevuilde onderbroek verwijderde. Dit deed ze voorzichtig met de vingertoppen van haar wijs- en middelvinger, omdat de rest van haar nagels zo enorm lang en knalroze gelakt waren.
Het hele huishouden wenste voor de komst van de reparateur, omdat alles stuk was. Waarom was alles stuk? Wellicht had het iets te maken met de Man in het Witte Pak, die om de paar dagen zichzelf binnenliet met een gekopieerde sleutel en alles systematisch saboteerde en sloopte. Echter, niemand merkte hem op; de familie was te druk bezig met het mysterie van het groene kraanwater en de agressieve hallucinaties waar ze allen onder leden.
‘De kabouters zitten weer aan je dochter, ma!’ riep Karbonkel Junior, halfzoon van Vadertje B en driekwart zus van Juliana Gregoriana Karbonex Duurzaam Rubber B.V., die niet werd betast door kabouters of door wat voor denkbeeldig wezen dan ook. Nee, zij zat op haar kamer, geduldig haar eigen naam duizend keer over te schrijven in haar dagboek.
‘Waarom hebben ze mij vernoemd naar het rubber bedrijf van mijn oom?’ overpeinsde ze. ‘Waarom is mijn haar paars, zonder dat ik het geverfd heb? Waarom komt er een toilet uit op mijn kamer, en waarom is mijn kamer een riool?’
Vadertje B was begonnen te lachen. Het was immers vijf uur ’s avonds, en dan lachte hij nou eenmaal. Zonder wat voor reden dan ook. Gewoon, omdat hij een beetje in de war was. Hij sloeg met zijn kleine vuisten op de tafel, proestte, hapte naar adem, schaterde het uit en kwam weer tot rust. Na een ronde of zes kwam hij eindelijk van zijn stoel om wat groen water uit de slootwasbak te drinken. Hij aaide de eend.
‘Gerard, ben jij nog steeds hier! Jij malle belastingadviseur die je bent. Ga lekker naar huis, naar je vrouw Ida, zij mist je vast.’ Karbonkel Junior schreeuwde naar zijn vader. Dat hij naar een bejaardentehuis moest, of zoiets. Niemand vond zijn mening belangrijk.
Half zes. De deur zwaaide open en de Man in het Witte Pak kwam binnen. Hij had een reusachtige drilboor bij zich, opende het luik naar de kruipruimte en klom naar beneden. De rest van de avond, nacht en ochtend trilde het huis van zijn grondvesten, kopjes vielen uit de kasten, spiegels braken – doordat de man de fundering weg aan het drillen was. Vadertje B lachte erom.
De Tweeling des Huizes, ook wel Gip en Gap de la Buivogne kwam rond etenstijd ook thuis. Het was een Siamese tweeling, zeer bizar: ‘het’ had drie voeten, veertien ogen, drie tepels, vijfentwintig vingers aan acht handen, een aantal vochtige organen die waarschijnlijk voor voortplanting bedoeld waren en toch liep ‘het’ keurig in een strakke smoking rond.
‘Dames en heren’ kwam het uit de vier monden: ‘Het intermezzo in bes majeur van Brahms!’. Het verschrikking wekkende wezen begon piano te spelen op een gigantische vleugel. Vadertje B lachte. Juliana Gregoriana Karbonex Duurzaam Rubber B.V. schreef als een bezetene in haar dagboek. Lucia rende een hersenschim achterna. Gip en Gap speelden. Karbonkel Junior staarde voor zich uit en at uit zijn neus. Kortom: een totaal normale avond. Zo werd het langzaam nacht, totdat Orion helder scheen boven het doorsnee rijtjeshuis in Heerhugowaard. Het was nog vredig, maar in de verte kwamen stormwolken aan.
‘Bruinwater!’ krijste Lucia, toen ze de kraan open zette om te douchen. Inderdaad, het water was niet meer groen. De Man met het Witte Pak kwam op dat moment net uit de kruipruimte met een brede glimlach op zijn gezicht. Hij tilde de drilboor mee en verdween; bruin water droop van de boorkop. Lucia rende naakt door het huis, zoekend naar de schuldige. ‘Wie maakte ons Groenwater, Bruinwater? Wie? Was jij het, eend?’
Ze pakte de eend en gooide hem door de kamer, waarna deze wild wegfladderde. De Tweeling des Huizes begon een ragtime klassieker te spelen. Karbonkel Junior stond in een hoekje in zijn onderbroek te grabbelen. Precies op dat moment viel er een schaduw over het raam.
‘Karretjeee!’ riep Vadertje B vrolijk, naar buiten wijzend. Buiten kwam een achtbaankarretje langzaam voorbij, vol nieuwsgierig kijkende mensen die naar de familie de la Buivogne wezen. Ja, het was waar; sinds alle buurhuizen gesloopt waren en Heerhugowaard in ‘Clownwereld Hugootje’ was veranderd, had de directie besloten om het huis te bewaren als een soort levend rariteitenkabinet annex freakshow. Ze hadden zelfs een baan aangelegd met karretjes, zodat mensen op veilige afstand de familie konden bekijken, bespotten en uitlachen.
Gemeen, denk je waarschijnlijk. Nou, voor de Familie de la Buivogne was het niet zo erg – zij hadden vrijwel niets door, en als ze het door hadden dan zouden ze het een eer vinden dat uitgerekend zij de meest bezochte attractie van Clownwereld Hugootje waren. Het is wellicht juist interessanter om te filosoferen hoe het kan dat deze familie nog altijd niks door had, zelfs toen hun hele wijk gesloopt werd. Ze keken elke dag uit op fel verlichte draaimolens, achtbanen, hotdog-stalletjes en dikke rennende kinderen. De herrie en stank waren voor ieder normaal persoon ondraaglijk. Alleen Vadertje B, de meest wazige figuur, leek een keer bijna iets door te hebben toen hij zei: ‘Poah, wat maken die kinder’n toch een lawaai met z’n allen. Is ’t hier een speeltuin of zo?’ Hierna stak hij een sigaartje op die leek op een van zijn kleine, dikke vingertjes en begon de rest van de middag te lachen. Buiten begon het steeds harder te stormen.
Niet iedereen was echter blij om geforceerd in een pretpark te moeten leven. Hubert Langzwaan, de altijd wat bozige man die aan het einde van de straat woonde, was samen met familie de la Buivogne als enige niet omgekomen bij het vuurbombardement dat de directeur van Clownwereld Hugo’tje op Heerhugowaard had uitgevoerd. Deze gevreesde directeur, die ook wel Gekke Hugo werd genoemd, had dit gedaan om het land vrij te maken van lastige inwoners.
Sinds het vuurbombardement en het verlies van zijn familie was Hubert Langzwaan veranderd in een psychopathische moordenaar: de Almoordenaar, jagend op familie, vrienden en kennissen van Gekke Hugo.
De Almoordenaar had al succes gehad. Op de avond dat hij Gekke Hugo’s familie te grazen nam had hij in zijn ogen gekeken en non-verbaal geuit wat hij over hem dacht. Gekke Hugo had de kleine moordzuchtige twinkeling gezien – een twinkeling die volgens hem leek te zeggen: ‘ik meen dit eigenlijk niet, ik maak gewoon een lolletje, dit doe ik voor je eigen bestwil, uit liefde voor jou en je familie’. Gekke Hugo las deze twinkeling uiteraard verkeerd; het was de Almoordenaar’s zieke twinkeling van sadisme en haat, en Gekke Hugo was gewoon extreem slecht in het lezen van gezichtsuitdrukkingen.
Afijn, de Almoordenaar had zijn finale klus nog niet geklaard; Hugo zelf leefde immers nog. Het was op de avond van de komst van het Bruinwater dat hij opeens aan de deur stond van de familie de la Buivogne. Zijn rijzige gestalte stak zwart uit tegen de felle kermislichten en de stormachtige wind rukte aan zijn trenchcoat. Zijn intimiderende figuur wierp een onheilspellende schaduw op de naar pis stinkende voordeur van De La Buivognes.
Vadertje B deed open, slechts gekleed in bruine ballenknijper, en lachte zijn bezoeker dronken lachend toe.
‘Huubke!! Hoe is het leven!!’
De Almoordenaar negeerde de kleine man en passeerde hem. Met modderige laarzen ging hij de trap op naar de kamer van Juliana Gregoriana Karbonex Duurzaam Rubber B.V..
Zij zat op dat moment op haar bed om haar teennagels te lakken.
‘Gribus, gribuskleuren, als ik gribus op mijn tenen smeer komen de duivels niet!’
Haar deur knalde open, de Almoordenaar sprong de kamer in en Juliana gilde. Ze zag hem aan voor een van de misvormde vrienden van Gip en Gap, die haar kamer op precies dezelfde manier binnen sprongen als ze lag te slapen.
De bulderende stem van de Almoordenaar vulde de kamer.
‘Rustig maar, ik doe je geen kwaad. Ik ben je buurman.’
Juliana zuchtte opgelucht. Haar angst veranderde in woede.
‘Dat zei je ook voordat je onze kat vermoordde!’
‘Welke kat?’ vroeg de Almoordenaar verbaasd.
‘Ja, inderdaad, welke kat?’ vroeg Juliana op haar beurt.
‘Huh?’
De Almoordenaar herpakte zich.
‘Ga even een kwartier voor het raam dansen, wil je? Het gebruikelijke.’
Hij knipoogte.
‘Dan krijg je een pepermuntje van me.’
Juliana stemde schoorvoetend in en zocht haar gebruikelijke clownskleren uit. Gekke Hugo hield van clowns, wist de Almoordenaar. Alles verliep volgens plan.
Gekke Hugo zat ondertussen een pijp te roken in zijn kantoor. Hij had speciaal een toren laten bouwen in het midden van het park, een soort glazen donut op een hoge roestige staalconstructie. Deze was alleen bereikbaar met een steile wenteltrap zonder relingen, die gevaarlijk in de lucht hing. Het nachtmerrie verwekkende ding leek slechts mondjesmaat bevestigd te zijn aan de rest van de draagconstructie. Als Gekke Hugo de zeventig meter lange trap beklom begon deze gevaarlijk te buigen en zwaaien – alleen een psychopaat zoals hij kon dit zonder angst doen. Soms gleed hij uit en hing met beide handen aan één van de minimale traptreden, zocht deze weer op met zijn voeten en klom dan verder.
Zijn klim was zelfs zo spectaculair en gevaarlijk dat er tickets verkocht werden om het te zien. Niet dat hij vaak beneden kwam; sinds de Almoordenaar hem op de hielen zat liet hij alles met helikopters en emmers aan lange touwen naar het kantoor vervoeren. Ook zijn ontlasting transporteerde hij met emmers naar beneden, maar deze liet hij natuurlijk niet rustig aan een touw zakken – nee, de inhoud hiervan kieperde hij naar zo beneden, vooral als er mensen onder liepen.
Gekke Hugo’s glazen donut was van binnen extreem luxueus ingericht. Overal lagen kleden van echt bont, er stonden opgezette dieren, alles was verguld en rijkelijk versierd. Hij noemde zijn kantoor zelf ook wel liefkozend ‘Mijn Endeldarm Versailles’. Wat de endeldarm ermee te maken had, wist niemand. Wat wel iedereen wist, was de reden waarom hij die toren had laten bouwen: zodat hij eenvoudig de familie De La Buivogne kon bespieden, en zodat de Almoordenaar hem niet kon bereiken.
Het was de noodlottige, stormachtige avond van de Komst van het Bruinwater dat Gekke Hugo zijn pijp rookte en besloot om weer eens naar het huis van de familie de la Buivogne te gluren door zijn prachtige gouden telescoop. Deze was overdreven versierd, op de zijkant stonden de letters ‘Overheers Uw Onderdanen’ en het geheel was ingelegd met robijnen en smaragden. Blijkbaar stond Vadertje B alwéér voor het raam te masturberen. Een raam hoger zag hij een sexy clown dansen. Dit beviel Gekke Hugo wel, hij werd opgewonden en begon te hijgen.
Net toen hij zijn gulp open wilde knopen werd zijn beeld zwart. Iemand stond voor de lens.
De Almoordenaar.
Hij hing buiten aan een van de metalen staven die de onderhoudsman, een man in een wit pak die altijd glimlachte, gebruikte om het glazen kantoor schoon te maken en de draagconstructie te onderhouden. De ruige novemberwind deed de Almoordenaar gevaarlijk slingeren. Met een acrobatische beweging zwiepte de hij omhoog, kwam met uitgestrekt been terug en klapte met zijn hiel tegen de ruit. Deze vertoonde barsten.
‘Nee, nee, nee!’ riep Gekke Hugo. Hij rende naar zijn koelkast, trok een heel pak roomsoezen tevoorschijn en begon deze in zijn mond te proppen. Stress eten was een van zijn manieren om met de dreiging van de Almoordenaar om te gaan.
De Almoordenaar zwiepte een tweede, derde en vierde keer. De barsten breidden zich uit, totdat .
de ruit bij de vijfde klap uit elkaar sprong in duizenden stukjes. Almoordenaar slingerde naar binnen.
‘Hugo, nu zul je prei eten’ zei hij glunderend. Zijn moment was gekomen, hij zag het vuurbombardement weer voor zich en bereidde zich voor op de finale daad.
Op dat moment klonk een oorverdovend, verschrikkelijk gekraak. Het waren niet de botten van Gekke Hugo. Nee, het was de toren – de metalen draagconstructie was in zo’n slechte staat, mede doordat de Man in het Witte pak systematisch moeren en bouten had verwijderd en opzettelijk roest had veroorzaakt, dat de Novemberstorm het laatste zetje bleek dat nodig was om het hele ding naar beneden te laten storten. Langzaam kwam de toren in beweging, het staal knakte en verboog met luid geknars. De glazen donut vermeerderde in vaart. Met een daverende klap smakte het op het asfalt van een parkeerplaats en spatte in miljoenen splinters uit elkaar. De verwoesting was ongelooflijk; alles wat onder de metalen balken van de draagconstructie terecht was gekomen was vernietigd en vloog in brand. Gekke Hugo en de Almoordenaar waren na hun lange rivaliteit eindelijk dood.
De Man in het Witte pak stond met een brede glimlach te kijken naar de vernietiging die hij had aangericht. Na vijf minuten liep hij weg, richting het huis van de familie De La Buivogne. Hij had nog een paar klussen te klaren.
Hij kwam echter bij een leeg huis aan. De Sociale Dienst had het gezin eindelijk ontdekt, bevrijd uit hun kermisattractie en naar vriendelijke mentale hulpinrichtingen gestuurd. Vadertje B mocht voortaan in een dwangbuis lachen, Juliana Gregoriana Karbonex Duurzaam Rubber B.V. kreeg eindelijk een normale naam, ‘Julia’, Gip en Gap werden uit medelijden geëuthanaseerd, Karbonkel Junior kreeg een koekje en Lucia werd om onduidelijke redenen vrijgelaten.
De Man in het Witte Pak besloot toen ook maar het park te verlaten; zijn taak zat erop. Hij vervulde zijn lotsbestemming en werd een loodgieter in de Krimpenerwaard.