Ja, Stefan Droust was zijn naam, student Sociale Wetenschappen van de Dinges. Hij stond bekend als een smeerpijp, en een smeerpijp was het. Een groezelig studentje in alle opzichten: zijn kamertje, zijn brilletje, zijn leven. De manier waarop hij gebruikte theezakjes nogmaals in zijn gore mokken dompelde. De manier waarop hij zijn te dunne, sprieterige snor liet staan. Goor, goor, goor.

Zijn gezicht was een vettige waas, met als enige afwisseling een verzameling puisten die als vulkaantoppen door het vet heen staken. Hij noemde zijn puisten het Seismologisch Landschap en vierde steevast een feestje met zichzelf als er eentje openbarstte. ‘Een uitbarsting!’ gilde hij dan uitzinnig, terwijl hij naakt door de kamer sprong met een wasknijper aan zijn lul. Waarna hij voor zichzelf een groot glas rooibosthee zette. Dat lustte hij helemaal niet. Niemand lust rooibosthee. Gadverdamme.

Des te verrassender was het dat de weledelgeboren heer Droust met enige regelmaat vrouwen van middelbare leeftijd verleidde. Hoe hij dat deed? Wellicht kwam hij, zonder het door te hebben, op het goede moment op de juiste plek. Misschien was hij een seksueel roofdier. Wie zal het zeggen. Hij koos altijd voor café’s met een ouder publiek, waar vrouwen kwamen die verwikkeld waren in een of andere verschrikkelijke vechtscheiding, met een impotente man en vervelende kinderen, of een combinatie daarvan.

Als hij ging jagen deed hij een schoon hemd en jasje aan, greep een iets groter horloge, plakte zijn haar naar achter, poetste zijn tanden voor de verandering. Opeens was hij veranderd in iemand die een accountant van dertig kon zijn, kreeg bijna de charme van een rijke kerel die uit zijn Mercedes was gestommeld om zich vol te gieten bij de eerste de beste kroeg.

Met de grootste waarschijnlijkheid was zijn succes echter te danken aan zijn brutale directheid, zijn perversiteit, de voortdurende barrage van insinuaties die zijn vrouwelijke slachtoffers deden sidderen van lust. Ja, Stefan was een zogenaamde ‘drukker van knoppen’, wijs geworden door schade en schande. Hij had ontdekt dat directheid in zijn voordeel werkte, zeker ietsje later op de avond, als de dames in kwestie een aantal glazen belabberde chardonnay achter de kiezen hadden. De reactie op zijn avances begon altijd met een verbijsterde blik, gevolgd door afkeer vermengd met intrige, tot het overging in regelrechte interesse, aanrakerigheid en uiteindelijk de vraag: ‘Hoe heet je eigenlijk?’

Op dat cruciale moment antwoordde hij steevast: ‘Guinevere Bobo’, waarna hij zijn denkbeeldige snor krulde. De naam Bobo had hij opgevangen van een zwerver die in zijn portiek lag te slapen en altijd brabbelde, of eerder schreeuw-huilde, en de wodka vermengd met slijm over de vloer droop. De bubbels in het wodka slijm maakten het geluid ‘bobobobo’. Guinevere had hij uit een boek gejat. De vrouwen lachten hem altijd uit met die naam, maar dat deerde niet, want meneer Bobo had het hart al veroverd. Daarnaast was hij een masochist en genoot hij ervan uitgelachen te worden. Bobo nam de dames mee in een taxi, leidde ze naar zijn kamertje en tja, de rest… Dat laten we maar even aan uw fantasie over. De dames ontwaakten altijd naast een snurkende Stefan, slopen beschaamd weg en werden nooit meer gezien.

Het was een normale donderdagavond toen hij zijn grootste en gelijk finale vangst deed. De kroeg was redelijk rustig. Stefan begon zich dood te vervelen na zijn zoveelste Wodka-Martini, toen ze opeens binnen kwam: lang donker haar, rode jurk, een zwoele blik, zo in de veertig. Ze kwam met haar echtgenoot, een man die ze zo te zien al enkele jaren terug had afgeschreven maar nog altijd als een halsstarrig kind moest worden meegezeuld.

Stefan hijgde zacht, bibberend van anticipatie: Ze was rijp, dacht hij, rijp voor de pluk. Hij zette een aantal stappen in haar richting. Hij schrok. De vrouw keek hem direct aan, met felle, geile ogen en nam het initiatief.

‘Monseigneur Bobo, wat een eer’ begon ze.

Stefan verstijfde. Ze boog zich voorover, bracht haar lippen naar zijn oor terwijl haar hand verleidelijk langs zijn rug naar beneden gleed.

‘Jij komt met mij mee’ fluisterde ze.

Geen enkele van zijn tactieken was hierop voorbereid. Hij kon alleen maar ja knikken en meewandelen. De man bleef achter aan de bar met een groot glas tripel en een gezapige glimlach.

Buiten stonden een aantal auto’s. Ze trok Stefan mee naar de, uiteraard, rode cabriolet die achter een busje stond geparkeerd.

‘We moeten snel zijn’ zei ze zacht, ‘anders krijgt mijn man het door’.

Toen ze de auto’s bereikt hadden sprong de schuifdeur van het busje open. Het laatste wat Stefan zag waren mannen in witte pakken die uit het busje sprongen. Alles werd zwart.

‘Wakker worden, meneer Bobo’

Waar kwam die stem vandaan?

Stefan zat op de grond in een grof betonnen kamer. De zwerver uit het portiek stond voor hem, in een Italiaans maatpak, een perfect verzorgde baard, hagelwitte tanden en een slagersmes. Hij rook naar bloemetjes.

De man begon een wilde dans te doen met een imaginaire partner. Het stijldansen veranderde in een breakdance op de vloer, het breakdancen werd schuimbekkend spartelen. Zijn kaken klapten, hij hapte naar adem.

‘Laat hem doodgaan. Goede god, laat hem alsjeblieft doodgaan’ prevelde Stefan.

Net toen hij dacht dat het inderdaad gebeurd was, kwam hij bij, greep het mes en begon zijn eigen been af te hakken. Stefan keek ongelovig toe. Waar was dit allemaal in godsnaam voor nodig? Ondertussen daalde een televisiescherm af uit het plafond en vertoonde opnames van hem en zijn slachtoffers. Het was een ondragelijk gezicht. Zijn rughaar, zijn gore kamer, alles was dramatisch uitvergroot en verschrikkelijk.

‘Niet meer’ kermde Stefan, ‘ik smeek u!’

De vrouw met de rode jurk kwam in beeld. Ze opende haar mond, slangen kropen uit haar keelgat, vermenigvuldigden zich en plantten zich voor met octopussen, die werden aangevallen door albinonertsen en blauwe mannen die dachten dat ze smurfen waren, totdat Stefan gillend zijn ogen sloot en zijn hoofd tegen de betonnen wand begon kapot te slaan.

Stefan werd wakker in een bestelbus. Het was bloedheet. Zijn handen zaten onder het bloed en hij was naakt. In de hoek van het busje lag een stapel kleren: het was de rode jurk, ondergoed en hakken van de vrouw. Met zijn laatste krachten duwde hij de deuren open en zag dat hij op een verlaten weiland was. Opgelucht leunde hij tegen het staal, tot een stem uit de hemel kwam:

‘Stefan… Hé Stefan… Smeerpijp… word wakker…’

Een waterig zonnetje scheen de gore studentenkamer van Stefan binnen. Zijn huisgenoten stonden in de deuropening. Vol afschuw keken ze naar het hulpeloze hoopje mens op bed dat Stefan heette, een hoopje mens bedekt in alle typen menselijk vocht die te bedenken zijn, plus veertien soorten die nog nooit ontdekt zijn.

‘Dit is de laatste keer dat je in onze bedden kakt, Stefan. We zijn je gore geintjes zat.’

Stefan glimlachte.

‘De naam is Bobo.’