U vergeet het wellicht, maar het sketch team van Omroep B zit ook niet stil. Bewonder nu de nachtmerrie achtige ontmoeting met die lieve, gastvrije onderbuur.
Agressief getik.
“Vuile mongool, wat een smerige kutkop heb jij. Je lijkt wel een hoop stront, gadverdamme! Ik zal je thuis opzoeken en jou en je hele familie levend villen, opvreten en weer uitkotsen!!!!!”
Enter.
Een gevoel van intens geluk nam Teun over. Hij kon een brede grijns niet onderdrukken. Hij vond sociale media geweldig.
Het was een krokant iets, met spoed en agressie gegroeid op de rug van mevrouw Ter Wapelstiel. Op een gure dinsdagochtend, rond een uurtje of 4, stond Ina ter Wapelstiel nog rustig in haar keukentje een pollepel ritmisch, doch een tikje manisch door haar pan te bewegen. De TL verlichting knipperde vrolijk, haar dunne, dode haar viel wulps over haar beurse drugsschouders. Zij was op dat moment haar befaamde gore vlinder-gordeldierensoep aan het maken naar recept van Denkbeeldige Herman (ik zal niet uitweiden over haar hallucinaties dit keer). Een soep die ten grondslag lag van de Korst en alles wat deze zou veroorzaken.
Ik denk terug aan Sjammie. Mijn lievelingscactus, waarmee ik de oceanen bevoer op het kleine metalen schip ‘Stroef en kram, door vuur en vlam’. Deze betreffende boot had ik geleend van Steef Onderwater, een zeer toepasselijke naam voor iemand die verdronken is in zijn eigen badkuip. Ach, Sjammie… Ze had een speciale plek in mijn hart. Hoezo, zult u denken. Wel, ik vond Sjammie na een lang avontuur in de woestijn – geen romantisch avontuur, nee, meer een aaneenschakeling van nachtelijke vechtpartijen, prostituees, wilde autoachtervolgingen, kogelgeknetter en lijken-vinden-in-de-vrieskist-van-je-oma gevoed door schrikbarende hoeveelheden cocaïne en reptielenbloed.
Het is dag 27. Ik weet het niet. Kijkt die lamp naar mij? Ik schreeuw. Geen antwoord, behalve de kreet van een demoon, ergens in mijn linker hersenhelft.
‘Zwijg, lamp!’ roep ik, boos.
De lamp zwijgt.
‘Wat kijk je me aan?!’
Geen respons.
‘Wil je ruzie?’
Mijn hamster is een raar apparaat. Het steigert en eet worstkoninghuizen, het is geschift als Leen van Vonkeren met de rinkelende kettingzaag. Mijn hamster leest graag boeken; speelt een potje hamstergolf in de berentuin. Mijn hamster is literair, autoritair, een inhoudsweergave van een boek zonder herfstbladeren.
Mijn hamster, is hamster. Waarom sta ik in een badkuip, tot mijn enkels gevuld met eendenbloed? De eend kijkt me aan, hij zweeft, vliegt in stilstand voor mijn gezicht en spreekt: ‘Jouw hamster is gestoord.’
‘Eet je paasei, godverdomme!’ schreeuwde Marco uitzinnig op een koude Eerste Paasdag.
‘We hebben het gezellig, verdomd gezellig. Doorvreten! Stol in je bek, nu!’
‘Waar is mama?’ vroeg Nicolientje, zijn oudste dochter.
‘Jullie mogen mama straks in de tuin gaan zoeken’ antwoordde Marco ongeduldig. ‘Maar eerst moeten we wachten op het cadeau.’
Streeft toch mensen, streeft!
Zit niet bij de pakken neer, huil niet dat uw voordeur zwart is en de broek van uw buurman groen.
Eis toch meer van uw kinderen, dat ze leren hoe ze bomen kunnen zagen in plaats van enkel twijgjes breken en vingerverven met hun eigen poep.
Aan de Schijnheiligenkade lag ‘ie, in een uiterste staat van verval: Het Fokschip. Deze boot, bewoond door een man die men ‘De Kapitein’ noemde, was even berucht als beroemd. Het lag aan een terrein dat verborgen was achter rottende hekjes en metershoog onkruid, een plek van schimmige rommeligheid. Kinderen mochten niet in de buurt komen. Men fluisterde dikwijls, zittend in het plaatselijk café, dat de Kapitein kinderen ontvoerde, ze vilde en van de huid poppen maakte.
Bert is onderweg naar China om zijn biologische ouders te zoeken. Van kinds af aan weet Bert al dat hij anders is dan zijn vriendjes, maar niet vanwege de vorm van zijn ogen of zijn huidskleur. Bert heeft namelijk een scheel oog zonder dat doktoren dat medisch hebben kunnen duiden. Hij wordt er nog steeds ernstig mee gepest, vooral omdat zijn schele oog in stressvolle situaties ongecontroleerd begint te knipogen.